In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 21 september 2021. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een vrijstaande woning in het duingebied van Veere, vastgesteld op € 1.376.000 per 1 januari 2020. Belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. A. Bakker, stelde dat de waarde maximaal € 774.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2023 behandeld en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank oordeelt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld en dat de heffingsambtenaar de waarde in de taxatiematrix adequaat heeft onderbouwd.
Daarnaast heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met ongeveer 11 maanden is overschreden en kent een schadevergoeding toe van € 100, verdeeld over de heffingsambtenaar en de Staat der Nederlanden. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd, en de heffingsambtenaar en de Staat veroordeeld tot betaling van proceskosten aan belanghebbende.