ECLI:NL:RBZWB:2023:8911

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
BRE 23/613
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling bij intrekking beroep na vernietiging naheffingsaanslag parkeerbelasting

Op 19 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, onder zaaknummer BRE 23/613. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting, welke door de heffingsambtenaar op 20 december 2022 ongegrond was verklaard. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld. Echter, op 1 mei 2023 heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag vernietigd, waarna de belanghebbende zijn beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar tegemoet is gekomen aan het beroep van de belanghebbende, waardoor het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond wordt toegewezen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 566,50, gebaseerd op de door een derde verleende rechtsbijstand.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de heffingsambtenaar verplicht is het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. De rechtbank honoreert ook de aanspraak van de belanghebbende op vergoeding van rente, voor het geval de proceskostenvergoeding en/of het griffierecht niet tijdig wordt betaald. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/613

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach),
en

De heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Procesverloop

Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met [aanslagnummer] .
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar ingesteld.
Met dagtekening 20 december 2022 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.
Bij brief van 1 mei 2023 heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag vernietigd.
Naar aanleiding hiervan heeft belanghebbende het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek de heffingsambtenaar te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is de heffingsambtenaar tegemoet gekomen aan het beroep van belanghebbende.
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 566,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 296,-, en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 0,5).
De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. Belanghebbende zal zich hiervoor dan ook tot de heffingsambtenaar moeten wenden.
Belanghebbende heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van rente, naar de rechtbank begrijpt niet alleen ter zake van het griffierecht, maar ook in verband met de proceskostenvergoeding. De rechtbank honoreert die aanspraak in zoverre dat beslist is dat recht bestaat op een vergoeding van wettelijke rente indien het griffierecht en/of de proceskostenvergoeding niet aan belanghebbende wordt uitbetaald binnen vier weken na de datum van deze uitspraak [1] .

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 566,50;
- beslist dat, voor zover de proceskostenvergoeding en/of de vergoeding van het griffierecht niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover in zoverre is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 19 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.

Voetnoten

1.Hoge Raad 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2358