In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 december 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 724.000, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2021. De belanghebbende, eigenaar van de woning, was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 659.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de heffingsambtenaar de waarde niet te hoog had vastgesteld. De rechtbank heeft de argumenten van de belanghebbende tegen de waardebepaling en de aanslag OZB beoordeeld en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing had gegeven voor de vastgestelde waarde.
Daarnaast heeft de rechtbank ook een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toegewezen. De redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase bedraagt twee jaar, maar in dit geval was de termijn met ongeveer negen maanden overschreden. De rechtbank heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 100, waarbij de heffingsambtenaar en de minister elk een deel van deze vergoeding aan de belanghebbende moeten betalen. De rechtbank heeft ook de proceskostenvergoeding vastgesteld, die door de heffingsambtenaar en de minister aan de belanghebbende moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.