ECLI:NL:RBZWB:2023:8866

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
BRE-23_602
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen proceskostenvergoeding in belastingzaak ongegrond verklaard

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de ontvanger van de belastingdienst behandeld. De zaak betreft de aanmaningskosten op de naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is, waardoor de uitspraak op bezwaar in stand blijft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende in de bezwaarfase niet om een proceskostenvergoeding heeft verzocht, wat noodzakelijk is voor toekenning van dergelijke kosten. De rechtbank baseert haar beslissing op artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat het mogelijk maakt om zonder zitting uitspraak te doen als het beroep kennelijk ongegrond is. De rechtbank concludeert dat er geen recht op kostenvergoeding bestaat, omdat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat er in de bezwaarfase om een vergoeding is verzocht. De beslissing van de rechtbank houdt in dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en dat het beroep ongegrond wordt verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/602

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de ontvanger van de belastingdienst, de ontvanger.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de ontvanger van 23 december 2022, betreffende de aanmaningskosten op de naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen met [aanslagnummer] .
1.1.
Omdat het beroep kennelijk ongegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Bij uitspraak op bezwaar van 23 december 2022 is het bezwaar van belanghebbende tegen de aanmaningskosten gegrond verklaard omdat de aanmaning ten onrechte was verzonden.
2.1.
Belanghebbende komt in beroep en stelt dat er ten onrechte geen proceskostenvergoeding is toegekend voor de bezwaarfase.
3. Proceskosten voor de bezwaarfase worden aan een belanghebbende uitsluitend vergoed op verzoek voor zover het (in bezwaar) bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. [1]
3.1.
De rechtbank heeft aan de hand van de overgelegde stukken niet kunnen vaststellen dat belanghebbende in de bezwaarfase al om een kostenvergoeding heeft verzocht. Daarom bestaat geen recht op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. [2]

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is daarom kennelijk ongegrond. Dat betekent dat de uitspraak op bezwaar in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 22 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 7:15 van de Awb.
2.Vgl. Gerechtshof Amsterdam, 10 oktober 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2707