ECLI:NL:GHAMS:2023:2707

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
22/00449
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2015 met betrekking tot aftrekbare onderhoudskosten rijksmonumentenpanden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland over een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2015. De inspecteur had een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 92.955 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.429, alsook een verzuimboete van € 369. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.978 en de boete verlaagd tot € 295. De rechtbank heeft de inspecteur ook veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.897,50.

Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij het Hof op 12 oktober 2023 uitspraak deed. Tijdens de zitting op 22 augustus 2023 is er een compromis bereikt over de aftrekbare onderhoudskosten voor een rijksmonumentenpand. Het Hof heeft vastgesteld dat van de door de rechtbank gehonoreerde onderhoudskosten, een bedrag van € 65.000 als aftrekbaar kan worden aangemerkt, wat resulteert in een nieuw belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.978. Het Hof heeft de aanslag dienovereenkomstig verminderd en de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in de hogerberoepsfase tot een bedrag van € 1.674, naast het griffierecht van € 136.

De uitspraak van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent de verzuimboete, de proceskosten en het griffierecht. Het Hof heeft geoordeeld dat er geen recht op proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase bestaat, omdat belanghebbende niet tijdig om een vergoeding heeft verzocht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 22/00449
12 oktober 2023
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. M. Grippeling)
tegen de uitspraak van 3 juni 2022 in de zaak met kenmerk HAA 19/1254 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 92.955 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.429. Gelijktijdig is bij beschikking een verzuimboete van € 369 opgelegd.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de beschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft als volgt in haar (gerectificeerde) uitspraak beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag ib/pvv 2015 berekent naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.978;
- vermindert de boete tot € 295;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.897,50; en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiseres te vergoeden.”
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is tijdig bij het Hof ingekomen. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 6 januari 2023 een nader stuk ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Gelet op het ter zitting bereikte compromis neemt het Hof (alleen) de volgende door de rechtbank vastgestelde feiten op:
“6. Verweerder heeft bij brief van 23 september 2016 eiseres een herinnering gestuurd voor het indienen van de aangifte ib/pvv 2015. Hierin is vermeld dat de aangifte ib/pvv 2015 uiterlijk op 7 oktober 2016 moet zijn ingediend. Eiseres heeft hier niet op gereageerd.
7. Verweerder heeft bij brief van 4 november 2016 eiseres een aanmaning gestuurd voor het indienen van de aangifte ib/pvv 2015. Hierin is vermeld dat de aangifte ib/pvv 2015 uiterlijk op 18 november 2016 moet zijn ingediend. Eiseres heeft hier niet op gereageerd.
8. Eiseres heeft op 3 januari 2018 alsnog de aangifte ib/pvv 2015 ingediend, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 77.244. In totaal hebben eiseres en haar partner € 256.000 als onderhoudskosten rijksmonumentenpanden in aftrek gebracht, waarvan € 62.208 in de aangifte van eiseres is opgenomen.
9. Verweerder heeft met dagtekening 6 januari 2018 de aanslag ib/pvv 2015 ambtshalve opgelegd, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 92.955 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.429 (verzamelinkomen € 96.384). Gelijktijdig is bij beschikking een bedrag aan belastingrente in rekening gebracht van € 3.095 en een verzuimboete van € 369 opgelegd.
10. Verweerder heeft de aangifte ib/pvv 2015, ingediend op 3 januari 2018, aangemerkt als een bezwaarschrift.
11. Verweerder heeft eiseres bij brief met dagtekening 26 maart 2018 verzocht om nadere informatie te overleggen ter onderbouwing van de in aftrek gebrachte onderhoudskosten rijksmonumentenpanden. Eiseres heeft hier niet op gereageerd.
11. Verweerder heeft bij brief met dagtekening 19 april 2018 eiseres een herinnering gestuurd voor het overleggen van de nadere informatie. Hierin is vermeld dat de gevraagde informatie vóór 3 mei 2018 moet zijn ontvangen door verweerder.
13. Verweerder heeft op 25 april 2018 een reactie van eiseres ontvangen, namelijk een bezwaarschrift. Verweerder heeft dit bezwaarschrift aangemerkt als een aanvulling op het al eerder ingediende bezwaarschrift van 3 januari 2018 (het aangiftebiljet ib/pvv 2015).
14. Verweerder heeft eiseres bij brief met dagtekening 16 juli 2018 geïnformeerd over zijn voornemen om het bezwaar af te wijzen. Hierop heeft verweerder op 18 juli 2018 een reactie van eiseres ontvangen. Tevens heeft eiseres stukken overgelegd ter onderbouwing van de in aftrek gebrachte onderhoudskosten rijksmonumentenpanden.
15. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 30 januari 2019 het bezwaar ongegrond verklaard.”
2.2.
Ook het Hof zal van deze feiten uitgaan. Ter aanvulling neemt het Hof de volgende feiten op.
2.3.
In de reactie van 18 juli 2018 (zie rechtsoverweging 14 van de rechtbankuitspraak) is onder meer vermeld:
“Bijgaand zend ik u een deel van de betalingsbewijzen van belanghebbende, de ontbrekende betalingsbewijzen zijn inmiddels opgevraagd bij de bank (…). Tevens zend ik een overzicht van de aan de aannemer in 2015 betaalde bedragen.”
Bij de reactie van belanghebbende van 18 juli 2018 is een afschrift van een betaalrekening gevoegd waarop afschrijvingen aan [bedrijf] en [A] zijn vermeld en een overzicht met de “Betalingen aan Aannemer” (uitgesplitst naar “ […] ” en “via BV”).

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is – na een ter zitting bereikt compromis tussen partijen – nog in geschil in hoeverre belanghebbende een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toekomt.

4.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Compromis
4.1.
In hoger beroep was in geschil tot welk bedrag (gestelde) onderhoudskosten aan het rijksmonument [A-straat] (hierna: de woning) in aftrek kunnen worden gebracht.
4.2.
Ter zitting van het Hof hebben partijen een compromis bereikt over het bedrag aan onderhoudskosten dat, ten opzichte van de reeds door de rechtbank gehonoreerde onderhoudskosten, nog in aftrek kan worden gebracht. Het compromis houdt in dat ter zake de fundering en afbouw van de aanbouw van de woning een bedrag van € 65.000 (50% van afgerond € 130.000) kwalificeert als aftrekbare onderhoudskosten. Hiervan wordt 80% in aanmerking genomen (op grond van 6.31, eerste lid van de Wet IB 2001); € 52.000. Van dit bedrag wordt voorts 25% aan belanghebbende toebedeeld, zijnde € 13.000. Het belastbaar inkomen uit werk en woning van belanghebbende dient aldus, bij wijze van compromis, op € 30.978 (€43.978 - € 13.000) te worden vastgesteld.
4.3.
Daarom zal het Hof de aanslag 2015 vaststellen tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.978 en een (naar niet in geschil is) belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.429.
4.4.
Ten aanzien van de proceskosten voor de hogerberoepsfase zijn partijen overeengekomen dat de inspecteur aan belanghebbende (naast het griffierecht voor het hoger beroep) € 1.674 vergoedt.
Proceskosten bezwaarfase
4.5.
Aldus verschillen partijen in hoger beroep (alleen) nog van inzicht in hoeverre belanghebbende een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toekomt.
4.6.
De rechtbank heeft ten aanzien van de proceskosten het volgende overwogen:
“57. (…) Een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase acht de rechtbank niet op zijn plaats, aangezien eiser pas na de bezwaarfase nadere stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van de door haar in aftrek gebrachte onderhoudskosten. Het is dan ook niet aan een onrechtmatigheid van verweerder te wijten dat hij de aanslag bij uitspraak op bezwaar heeft gehandhaafd (artikel 7:15 van de Awb).”
Het Hof komt tot hetzelfde oordeel als de rechtbank, zij het op andere gronden.
4.7.
Proceskosten voor de bezwaarfase worden aan een belanghebbende uitsluitend vergoed op verzoek voor zover het (in bezwaar) bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid (artikel 7:15 van de Awb). Het Hof heeft niet kunnen vaststellen dat belanghebbende in de bezwaarfase al om een kostenvergoeding heeft verzocht. Reeds daarom bestaat geen recht op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
4.8.
Daarnaast heeft de inspecteur de aanslag ambtshalve vastgesteld, nadat belanghebbende had nagelaten een aangifte in te dienen, ondanks een uitnodiging en rappels. Gelet op die omstandigheid hoefde de inspecteur bij het ambtshalve vaststellen van de aanslag geen rekening te houden met de aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning en de aftrek voor uitgaven met betrekking tot een monumentenpand. Voor zover de inspecteur uit het dossier van belanghebbende al kon opmaken dat die kosten/uitgaven zijn gemaakt/gedaan, konden belanghebbende en haar partner immers ervoor kiezen de aftrek volledig bij haar partner in aanmerking te nemen. Daarom heeft belanghebbende te meer (en ook dus op deze grond) geen recht op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
4.9.
De, door belanghebbende niet betwiste, stelling van de inspecteur dat hij de aanslag heeft vastgesteld voordat de aangifte van belanghebbende was ontvangen acht het Hof overigens geloofwaardig. De dagtekening van het aanslagbiljet is weliswaar drie dagen later dan de datum van indiening van de aangifte, maar een aanslagbiljet pleegt te worden gedagtekend op een latere datum dan die van het vaststellen (en de verzending) van de aanslag.
Slotsom
4.1
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende gegrond is. Beslist dient te worden zoals onder 6 is weergegeven.

5.Kosten en griffierecht

Het Hof vindt aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet voor de hogerberoepsfase. Het Hof zal deze kosten, conform partijen ter zitting van het Hof zijn overeengekomen, vaststellen op een bedrag van € 1.674 (1 punt voor het hogerberoepschrift en 1 punt voor de zitting bij het Hof, met een waarde per punt van € 837 en wegingsfactor 1).
In de gegrondverklaring van het (hoger) beroep vindt het Hof verder aanleiding de inspecteur te gelasten de het hoger beroep betaalde griffierechten van € 136 te vergoeden.

6.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank behoudens de beslissingen omtrent de verzuimboete, de proceskosten en het griffierecht;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.978 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.429;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de (proces)kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.674, en
- draagt de inspecteur op aan belanghebbende het voor de behandeling van hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 136 te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, J-P.R. van den Berg en W.J. Blokland, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A.S. Roozeboom als griffier. De beslissing is op 12 oktober 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: