ECLI:NL:RBZWB:2023:8854

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
BRE-21_5161
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over niet-ontvankelijkheid bezwaar WOZ-beschikking en schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2023, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V. uit [plaats 1], tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk behandeld. De heffingsambtenaar had het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen machtiging was ingediend bij het bezwaar. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar terecht tot deze beslissing is gekomen. De gemachtigde van belanghebbende, mr. D.A.N. Bartels, had bij het indienen van het bezwaar geen machtiging bijgevoegd, wat noodzakelijk is om aan te tonen dat hij bevoegd is om namens belanghebbende bezwaar in te dienen. Ondanks herhaalde verzoeken van de heffingsambtenaar om de ontbrekende documenten te overleggen, is hieraan geen gehoor gegeven.

De rechtbank concludeert dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard en dat het beroep kennelijk ongegrond is. Tevens wordt er een schadevergoeding toegekend aan belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase twee jaar bedraagt, maar dat deze termijn met ongeveer 11 maanden is overschreden. De rechtbank kent een schadevergoeding toe van € 100,- voor de overschrijding van de termijn, waarbij de heffingsambtenaar en de minister ieder voor een deel van de schadevergoeding verantwoordelijk worden gehouden. Daarnaast wordt er een proceskostenvergoeding toegekend aan belanghebbende, die ook door de heffingsambtenaar en de minister moet worden vergoed. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/5161

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., uit [plaats 1] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk, de heffingsambtenaar,

en

de Staat der Nederlanden (Minister van Justitie en Veiligheid), de minister

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 19 oktober 2021, betreffende de WOZ-beschikking 2021 met [aanslagnummer] voor het object [adres] te [plaats 2] .
1.1.
Omdat het beroep kennelijk ongegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat bij het bezwaar geen machtiging was ingediend en de later ingediende machtiging niet was voorzien van een uittreksel uit het handelsregister waaruit blijkt wie als (uiteindelijk) bevoegd bestuurder gerechtigd is het bezwaar in te dienen. De rechtbank komt tot het oordeel dat de heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
Toetsingskader
3. Iemand die namens een ander bezwaar indient, moet op verzoek van het bestuursorgaan een machtiging indienen om aan te tonen dat hij namens die ander bezwaar mag indienen. [1] Als dat niet gebeurt, kan het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. [2]
Is een machtiging overgelegd?
4. Het bezwaarschrift is ingediend door mr. D.A.N. Bartels. Hij vermeldt daarin dat hij de gemachtigde is van belanghebbende. Hij heeft bij het bezwaarschrift echter geen machtiging bijgevoegd waaruit blijkt dat hij gemachtigd is om dit bezwaar in te dienen namens belanghebbende. De heffingsambtenaar heeft hem bij brief van 19 mei 2021 verzocht om binnen twee weken dit verzuim te herstellen en daarbij gegevens te overleggen waaruit de (zelfstandige) bevoegdheid van de volmachtverlener(s) blijkt.
4.1.
Na ontvangst van een machtiging, maar zonder gegevens te verstrekken waaruit de bevoegdheid van de volmachtverlener blijkt, heeft de heffingsambtenaar bij brief van 28 september 2021 mr. D.A.N. Bartels nogmaals in de gelegenheid gesteld om die stukken te overleggen.
4.2.
Omdat er niets bij de heffingsambtenaar is ontvangen, is bij uitspraak op bezwaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Is het niet tijdig indienen van een machtiging verontschuldigbaar?
5. Mr. D.A.N. Bartels heeft, zowel in bezwaar als beroep, geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken.

Conclusie en gevolgen

6. Het bezwaar is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom kennelijk ongegrond. Dat betekent dat de uitspraak op bezwaar in stand blijft.
Vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn?
7. Belanghebbende maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
7.1.
De redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg bedraagt een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De heffingsambtenaar heeft het bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen op 17 februari 2021. De rechtbank doet uitspraak op 22 december 2023, waarmee de redelijke termijn is overschreden met afgerond 11 maanden.
7.2.
Voor wat betreft de hoogte van de schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn in gevallen waar sprake is van een waardebepaling in het kader van de Wet WOZ, dan wel van aanslagen opgelegd door een heffingsambtenaar ziet de rechtbank aanleiding de omvang van deze vergoeding te bepalen op € 50,- per (gedeelte van een) half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden. Daarbij acht de rechtbank bepalend dat het financiële belang in de regel minder is dan een bedrag van € 500,- en de veronderstelde spanning en frustratie een vergoeding tot ten hoogste € 50,- per half jaar overschrijding rechtvaardigt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende dan ook recht op een schadevergoeding van € 100.
7.3.
De bezwaarfase is geëindigd met het op de voorgeschreven wijze bekendmaken van de uitspraak op bezwaar op 19 oktober 2021. De bezwaarfase heeft afgerond 9 maanden geduurd, en daarmee 3 maanden te lang. Dit brengt mee dat 3/11e deel (€ 27,27) voor rekening van de heffingsambtenaar komt en de rest (€ 72,72) voor rekening van de minister. De minister is daarom in zoverre aangemerkt als partij in dit geding.
Proceskostenvergoeding
7.4.
Omdat het verzoek om schadevergoeding wordt toegewezen, komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van zijn proceskosten voor het indienen van dat verzoek. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde kent de rechtbank 1 punt toe als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een waarde van € 837, en een wegingsfactor 0,25 [3] . De vergoeding bedraagt dus in € 209,25. De proceskostenvergoeding moeten door de heffingsambtenaar en de minister ieder voor de helft worden vergoed. Ieder van hen zal daarom worden veroordeeld tot vergoeding van € 104,63.
7.5.
De heffingsambtenaar en de minister worden opgedragen om ieder de helft van het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 27,27;
- veroordeelt de minister tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 72,72;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 104,63;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 104,63;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar de helft van het door belanghebbende betaalde griffierecht aan deze vergoedt, zijnde een bedrag van € 180,00;
- bepaalt dat de minister de helft van het door belanghebbende betaalde griffierecht aan deze vergoedt, zijnde een bedrag van € 180,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 22 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 2:1 van de Awb
2.Dit volgt uit artikel 6:6 van de Awb.