ECLI:NL:RBZWB:2023:8812

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
16 december 2023
Zaaknummer
16/3758
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf van dividendbelasting door buitenlandse beleggingsfondsen met één participant

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de teruggaaf van dividendbelasting door een in Duitsland gevestigd beleggingsfonds met één participant. Eiseres, een Spezial-Sondervermögen, had verzoeken ingediend om teruggaaf van dividendbelasting over de boekjaren 2005/2006 en 2006/2007, maar deze verzoeken zijn door de Belastingdienst afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeken te laat zijn ingediend, waardoor de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard hadden moeten worden. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet kan worden aangemerkt als opbrengstgerechtigde in de zin van de Wet op de dividendbelasting 1965, omdat het fonds niet kwalificeert als een fonds voor gemene rekening. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en geen recht op teruggaaf van dividendbelasting vastgesteld. Tevens is er geen recht op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 16/3758 en BRE 16/3759

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2023 in de zaken tussen

[eiseres](voorheen [eiseres] en [eiseres] ), gevestigd te [plaats] (Duitsland), eiseres (gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kennis- en Expertisecentrum Buitenland, kantoor Heerlen, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft de verzoeken van eiseres om teruggaaf van dividendbelasting over de boekjaren 2005/2006 en 2006/2007 afgewezen (de afwijzing).
Eiseres is tegen de afwijzing in bezwaar gegaan. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 2 mei 2016 de bezwaren ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Met verweerder en de gemachtigde van eiseres, te weten [gemachtigde] , althans [bedrijf] (de gemachtigde) zijn regiezittingen gehouden inzake dividendbelastingzaken van buitenlandse beleggingsfondsen. Dit vanwege het grote aantal procedures dat door de gemachtigde namens buitenlandse fondsen aanhangig is gemaakt. Processen-verbaal van die zittingen zijn eerder aan verweerder en de gemachtigde gestuurd.
Bij brief van 24 juni 2021 zijn de gemachtigde en verweerder bericht dat in de dividendbelastingzaken waarin de gemachtigde als gemachtigde optreedt en die eerder op regiezitting zijn geweest, de behandelend meervoudige kamer heeft besloten om, op grond van artikel 8:12 van de Algemene wet bestuursrecht, mr. Van Ginneken als rechter-commissaris (hierna: de rechter-commissaris) op te dragen het vooronderzoek te verrichten in die zaken.
Bij brief van 25 april 2022 heeft de rechter-commissaris de gemachtigde in de gelegenheid gesteld om een (nadere) motivering in te dienen voor zaken van éénpitterfondsen, waaronder eiseres.
De gemachtigde heeft voor de onderhavige zaken op 5 mei 2022 een nadere motivering van het beroepschrift ingediend.
De gemachtigde heeft bij brief van 11 mei 2022 te kennen gegeven dat haar beroepen voldoende gemotiveerd zijn.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 27 juli 2023 gevraagd te verifiëren dat de in de brief genoemde fondsen éénpitterfondsen betreffen, dan wel zaken betreffen die enkel zien op jaren waarin het afdrachtsregime van toepassing is. In dezelfde brief heeft de rechtbank partijen gevraagd om het binnen vier weken aan te geven indien er behoefte bestaat aan een mondelinge behandeling ter zitting. De gemachtigde heeft op 30 augustus 2023 gereageerd op deze brief van de rechtbank en daarbij aangegeven dat eiseres inderdaad een éénpitterfonds betreft. Ook heeft de gemachtigde aangegeven geen verzoek om een mondelinge behandeling in te dienen. De rechtbank heeft van verweerder geen reactie op deze brief ontvangen.
De rechtbank heeft vervolgens besloten om met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en dat het onderzoek wordt gesloten.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is een in Duitsland gevestigd beleggingsfonds. In de onderhavige jaren hield eiseres belangen in diverse in Nederland gevestigde vennootschappen. Aan eiseres zijn dividenden uitgekeerd waarover in Nederland dividendbelasting is ingehouden.
2. Eiseres is een ‘Spezial-Sondervermögen’ met één participant.
3. Eiseres heeft om teruggave van de volgende bedragen aan ingehouden dividendbelasting verzocht:
2005/2006: € 10.500
2006/2007: € 3.094
Deze verzoeken zijn afgewezen.

Geschil4. In geschil is of de teruggaafverzoeken terecht zijn afgewezen. Eiseres stelt, kort samengevat, met een beroep op het Unierecht, dat zij recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting omdat zij vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (fbi). Verweerder betwist dat eiseres in aanmerking komt voor enige teruggaaf van dividendbelasting.

5. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Tijdigheid verzoeken
6. Verweerder stelt zich tijdens de beroepsfase op het standpunt dat de teruggaafverzoeken te laat zijn ingediend. Verweerder stelt dat de verzoeken daarom als ambtshalve verzoek om teruggaaf behandeld had moeten worden, waarna het verzoek ambtshalve afgewezen had moeten worden. Dit heeft volgens verweerder tot gevolg dat in de uitspraak op bezwaar de bezwaren ten onrechte ongegrond zijn verklaard in plaats van niet-ontvankelijk omdat geen rechtsmiddel openstaat tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve teruggaaf.
7. De rechtbank stelt uit de gedingstukken vast dat het voorliggende verzoek om teruggaaf van dividendbelasting voor het boekjaar 2005/2006 en 2006/2007 op 20 juli 2011 is ingediend. Ingevolge artikel 21c van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 bedraagt de termijn voor het indienen van een teruggaafverzoek drie jaar na het kalenderjaar waarin de dividenduitkering ter beschikking is gesteld. Eiseres heeft zodoende het verzoek om teruggaaf voor het boekjaar 2005/2006 en 2006/2007 te laat ingediend. Dit betekent dat de tegen de afwijzing daarvan ingediende bezwaren niet-ontvankelijk hadden moeten worden verklaard. De rechtbank gaat aan dit onjuiste dictum in de uitspraak op bezwaar voorbij en zal de beroepen niet om die reden gegrond en de bezwaren alsnog niet-ontvankelijk verklaren omdat een dergelijk oordeel eiseres niet in een betere positie kan brengen (vgl. Hoge Raad 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1033, r.o. 3.1) nu geen recht bestaat op teruggave van dividendbelasting zoals hierna wordt overwogen.
Opbrengstgerechtigde
8. Naar het oordeel van de rechtbank kan een Spezial-Sondervermögen met slechts één houder van bewijzen van deelgerechtigdheid in zijn vermogen, zoals eiseres, niet worden aangemerkt als opbrengstgerechtigde in de zin van artikel 1 van de Wet op de dividendbelasting 1965. Het fonds kwalificeert immers niet als een fonds voor gemene rekening in de zin van artikel 2 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 omdat een fonds als eiseres moet worden aangemerkt als een privébeleggingsfonds van de participant. Eiseres kwalificeert evenmin als doelvermogen aangezien de participant op basis van de bewijzen van deelgerechtigdheid aanspraak kan maken op het vermogen van eiseres en dit in de weg staat aan een kwalificatie als doelvermogen (zie Hoge Raad 24 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:115, r.o. 3.3.3 en 3.7.4 en Hof Den Bosch 20 juli 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2459). Eiseres’ verwijzing naar de zaak A SCPI (Hof van Justitie van de Europese Unie 7 april 2022, ECLI:EU:C:2022:276) maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. De rechtbank verwijst daarbij naar het door Gerechtshof
’s-Hertogenbosch gegeven oordeel van 20 juli 2022 (ECLI:NL:GHSHE:2022:2459, r.o. 4.6 – 4.7.5).
9. Tot slot, in het beroepschrift is gemeld dat de beroepen voor zover nodig mede zijn ingediend namens de participant in het fonds. Er is echter op geen enkele wijze beargumenteerd dat en op welke grond de participant aanspraak zou kunnen maken op teruggaaf van de dividendbelasting. Eiseres noch de participant kunnen dus aanspraak maken op teruggaaf van dividendbelasting.
10. Aangezien geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting, heeft eiseres evenmin recht op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting.
11. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, rechter, in aanwezigheid van
mr. T. van Opzeeland, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
22 december 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ
’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).