ECLI:NL:RBZWB:2023:8811

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
16 december 2023
Zaaknummer
17/2970
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf van dividendbelasting door buitenlandse beleggingsfondsen met één participant

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de teruggaaf van dividendbelasting door een in Duitsland gevestigd beleggingsfonds met één participant. De eiseres, een Spezial-Sondervermögen, had verzoeken ingediend om teruggaaf van dividendbelasting over de boekjaren 2012 tot en met 2015. De inspecteur van de Belastingdienst had deze verzoeken afgewezen en de bezwaren van eiseres tegen deze afwijzingen niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard en heeft de beroepen gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet kan worden aangemerkt als opbrengstgerechtigde in de zin van de Wet op de dividendbelasting 1965, omdat het fonds niet kwalificeert als een fonds voor gemene rekening. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de Hoge Raad in eerdere uitspraken heeft bepaald dat buitenlandse beleggingsfondsen niet in aanmerking komen voor teruggaaf van dividendbelasting, wat de rechtbank bevestigde in deze zaak.

De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van eiseres en het griffierecht vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 17/2970 tot en met BRE 17/2973

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2023 in de zaken tussen

[eiseres] , gevestigd te [plaats] (Duitsland), eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kennis- en Expertisecentrum Buitenland, kantoor Heerlen, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft de verzoeken van eiseres om teruggaaf van dividendbelasting over de boekjaren 2012, 2013, 2014 en 2015 afgewezen (hierna: de afwijzing).
Eiseres is tegen de afwijzing in bezwaar gegaan. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 10 maart 2017 de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Met verweerder en de gemachtigde van eiseres, te weten [gemachtigde] , althans [bedrijf] (hierna: de gemachtigde) zijn regiezittingen gehouden inzake dividendbelastingzaken van buitenlandse beleggingsfondsen. Dit vanwege het grote aantal procedures dat door de gemachtigde namens buitenlandse fondsen aanhangig is gemaakt. Processen-verbaal van die zittingen zijn eerder aan verweerder en de gemachtigde gestuurd.
Bij brief van 24 juni 2021 zijn de gemachtigde en verweerder bericht dat in de dividendbelastingzaken waarin de gemachtigde als gemachtigde optreedt en die eerder op regiezitting zijn geweest, de behandelend meervoudige kamer heeft besloten om, op grond van artikel 8:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), mr. Van Ginneken als rechter-commissaris (hierna: de rechter-commissaris) op te dragen het vooronderzoek te verrichten in die zaken.
Bij brief van 25 april 2022 heeft de rechter-commissaris de gemachtigde in de gelegenheid gesteld om een (nadere) motivering in te dienen voor zaken van éénpitterfondsen, waaronder eiseres.
De gemachtigde heeft voor de onderhavige zaken op 5 mei 2022 een nadere motivering van het beroepschrift ingediend. Bij brieven van 11 mei 2022 en 17 mei 2022 heeft de gemachtigde verduidelijkt dat de nadere motivering ook op de onderhavige zaken ziet en dat het beroep voldoende gemotiveerd is.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 27 juli 2023 gevraagd te verifiëren dat de in de brief genoemde fondsen éénpitterfondsen betreffen, dan wel zaken betreffen die enkel zien op jaren waarin het afdrachtsregime van toepassing is. In dezelfde brief heeft de rechtbank partijen gevraagd om het binnen vier weken aan te geven indien er behoefte bestaat aan een mondelinge behandeling ter zitting. De gemachtigde heeft op 30 augustus 2023 gereageerd op deze brief van de rechtbank en daarbij aangegeven dat eiseres inderdaad een éénpitterfonds betreft. Ook heeft de gemachtigde aangegeven geen verzoek om een mondelinge behandeling in te dienen. De rechtbank heeft van verweerder geen reactie op deze brief ontvangen.
De rechtbank heeft vervolgens besloten om met toepassing van artikel 8:57 van de Awb te bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en dat het onderzoek wordt gesloten.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is een in Duitsland gevestigd beleggingsfonds. In de onderhavige jaren hield eiseres belangen in diverse in Nederland gevestigde vennootschappen. Aan eiseres zijn dividenden uitgekeerd waarover in Nederland dividendbelasting is ingehouden.
2. Eiseres is een ‘Spezial-Sondervermögen’ met één participant.
3. Eiseres heeft om teruggave van de volgende bedragen aan ingehouden dividendbelasting verzocht:
2012: € 11.565
2013: € 14.918
2014: € 17.016
2015: € 16.428
Deze verzoeken zijn afgewezen.

Geschil4. In geschil is of de teruggaafverzoeken terecht zijn afgewezen. Eiseres stelt, kort samengevat, met een beroep op het Unierecht, dat zij recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting omdat zij vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (fbi). Verweerder betwist dat eiseres in aanmerking komt voor enige teruggaaf van dividendbelasting.

5. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Tijdigheid bezwaar jaren 2012 t/m 2015
6. Verweerder stelt zich in beroep op het standpunt dat de bezwaren tegen de afwijzingen van de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting voor de jaren 2012 tot en met 2015 ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard wegens een termijnoverschrijding.
7. De rechtbank sluit aan bij het standpunt van partijen dat de bezwaren bij de uitspraken op bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard. Gelet hierop dienen de beroepen van eiseres gegrond te worden verklaard. Met instemming van partijen zal de rechtbank de zaken niet terugwijzen naar verweerder om opnieuw uitspraak op bezwaar te doen, maar met toepassing van artikel 6:22 van de Awb de zaken inhoudelijk behandelen.
Inhoudelijk oordeel
8. Naar het oordeel van de rechtbank kan een Spezial-Sondervermögen met slechts één houder van bewijzen van deelgerechtigdheid in zijn vermogen, zoals eiseres, niet worden aangemerkt als opbrengstgerechtigde in de zin van artikel 1 van de Wet op de dividendbelasting 1965. Het fonds kwalificeert immers niet als een fonds voor gemene rekening in de zin van artikel 2 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 omdat een fonds als eiseres moet worden aangemerkt als een privébeleggingsfonds van de participant. Eiseres kwalificeert evenmin als doelvermogen aangezien de participant op basis van de bewijzen van deelgerechtigdheid aanspraak kan maken op het vermogen van eiseres en dit in de weg staat aan een kwalificatie als doelvermogen (zie Hoge Raad 24 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:115, r.o. 3.3.3 en 3.7.4 en Hof Den Bosch 20 juli 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2459). Eiseres’ verwijzing naar de zaak A SCPI (Hof van Justitie van de Europese Unie 7 april 2022, ECLI:EU:C:2022:276) maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. De rechtbank verwijst daarbij naar het door Gerechtshof ’s-Hertogenbosch gegeven oordeel van 20 juli 2022 (ECLI:NL:GHSHE:2022:2459, r.o. 4.6 – 4.7.5).
9. Bovendien is naar het oordeel van de rechtbank het verzoek om teruggaaf van dividendbelasting over de boekjaren 2012, 2013, 2014 en 2015 terecht afgewezen. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 9 april 2021 (ECLI:NL:HR:2021:506) beslist dat het vrije verkeer van kapitaal niet belemmerd wordt door de omstandigheid dat in het buitenland gevestigde beleggingsfondsen, in verband met het gegeven dat zij in Nederland niet inhoudingsplichtig zijn voor de dividendbelasting, niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering. In wat eiseres heeft aangevoerd tegen de beslissing van de Hoge Raad, ziet de rechtbank geen aanleiding om wel teruggaaf te verlenen of om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (EU).
10. Tot slot, in het beroepschrift is gemeld dat de beroepen voor zover nodig mede zijn ingediend namens de participant in het fonds. Er is echter op geen enkele wijze beargumenteerd dat en op welke grond de participant aanspraak zou kunnen maken op teruggaaf van de dividendbelasting. Eiseres noch de participant kunnen dus aanspraak maken op teruggaaf van dividendbelasting.
11. Aangezien geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting, heeft eiseres evenmin recht op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting.
12. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen gegrond te worden verklaard wegens het ten onrechte niet-ontvankelijk verklaren van de bezwaren en voor het overige ongegrond.
Proceskosten
13. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 627,75 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837, een factor 0,5 omdat de beroepen slechts gegrond zijn vanwege een evident onterechte niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren, en een factor van 1,5 omdat er sprake is van vier samenhangende zaken). Verder zijn de zaken behandeld op een viertal regiezittingen, op welke zittingen een veelvoud van zaken is behandeld. Voor het bijwonen van deze regiezittingen door de gemachtigde wordt, per zaaknummer, een vergoeding toegekend van € 25, zodat in totaal een bedrag van € 727,75 wordt vergoed. Eiseres krijgt tevens het griffierecht vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar maar laat de rechtsgevolgen van de uitspraak op bezwaar in stand;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 727,75, en
- draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 333 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, rechter, in aanwezigheid van
mr. T. van Opzeeland, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
22 december 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).