ECLI:NL:RBZWB:2023:8808

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2023
Publicatiedatum
16 december 2023
Zaaknummer
16/10075
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing teruggaafverzoeken dividendbelasting buitenlandse beleggingsfondsen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van teruggaafverzoeken van dividendbelasting door een in Duitsland gevestigd beleggingsfonds. De eiseres had verzoeken ingediend voor teruggaaf van ingehouden dividendbelasting over de boekjaren 2006, 2008, 2009, 2011, 2012, 2013 en 2014. De inspecteur van de Belastingdienst had deze verzoeken afgewezen, waarna eiseres in bezwaar ging. De rechtbank oordeelde dat het verzoek voor het boekjaar 2008 niet-tijdig was ingediend, aangezien dit meer dan drie jaar na het boekjaar was gedaan. Voor de andere boekjaren oordeelde de rechtbank dat de afwijzing terecht was, omdat eiseres niet had aangetoond dat zij recht had op teruggaaf op basis van het Unierecht. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, die stelde dat buitenlandse beleggingsfondsen niet in aanmerking komen voor teruggaaf van dividendbelasting als zij niet in Nederland zijn gevestigd. De rechtbank verklaarde de beroepen van eiseres ongegrond en wees het bewijsaanbod van eiseres af, omdat dit niet tot een ander oordeel kon leiden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 16/10075 t/m BRE 16/10078 en BRE 18/6163 t/m BRE 18/6165

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 december 2023 in de zaken tussen

[eiseres] , gevestigd te [plaats] (Duitsland), eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kennis- en Expertisecentrum Buitenland, kantoor Heerlen, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft de verzoeken van eiseres om teruggaaf van dividendbelasting over de boekjaren 2006, 2008, 2009, 2011, 2012, 2013 en 2014 afgewezen (de afwijzingen).
Eisers is tegen de afwijzingen in bezwaar gegaan. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Met verweerder en de gemachtigde van eiseres, te weten [gemachtigde] , althans [b.v.] (de gemachtigde) zijn regiezittingen gehouden inzake dividendbelastingzaken van buitenlandse beleggingsfondsen. Dit vanwege het grote aantal procedures dat door de gemachtigde namens buitenlandse fondsen aanhangig is gemaakt. Processen-verbaal van die zittingen zijn eerder aan verweerder en de gemachtigde gestuurd.
Bij brief van 24 juni 2021 is de gemachtigde en verweerder bericht dat in de dividendbelastingzaken waarin de gemachtigde als gemachtigde optreedt en die eerder op regiezitting zijn geweest, de behandelend meervoudige kamer heeft besloten om, op grond van artikel 8:12 van de Algemene wet bestuursrecht, mr. Van Ginneken als rechter-commissaris (hierna: de rechter-commissaris) op te dragen het vooronderzoek te verrichten in die zaken.
De rechter-commissaris heeft bij brief van 28 januari 2022 de gemachtigde de gelegenheid gegeven zijn beroepen nader te motiveren en daarbij gemachtigde verzocht om te laten weten of eiseres instemt met het doen van een vervangende betaling, als bedoeld in onderdeel 5.4 van het arrest van de Hoge Raad van 23 oktober 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1674).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een conclusie van repliek met dagtekening 6 september 2022 ingediend.
Verweerder heeft een conclusie van dupliek met dagtekening 20 september 2022 ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2023 te Haarlem.
Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is een in Duitsland gevestigd beleggingsfonds. In de onderhavige jaren hield eiseres belangen in diverse in Nederland gevestigde vennootschappen. Aan eiseres zijn dividenden uitgekeerd waarover in Nederland dividendbelasting is ingehouden.
2. Eiseres is een ‘Spezial-Sondervermögen’ opgericht naar het recht van Duitsland.
3. Eiseres heeft om teruggave van de volgende bedragen aan ingehouden dividendbelasting verzocht:
2006: € 18.558,79
2008: € 13.863,29
2009: € 4.081,57
2011: € 22.035,62
2012: € 37.296,37
2013: € 34.908,86
2014: € 23.185,15
Deze verzoeken zijn afgewezen.

Geschil4. In geschil is of de teruggaafverzoeken terecht zijn afgewezen. Eiseres stelt, kort samengevat, met een beroep op het Unierecht, dat zij recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting omdat zij vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (fbi). Verweerder betwist dat eiseres in aanmerking komt voor enige teruggaaf van dividendbelasting.

5. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Tijdigheid teruggaafverzoek 2008
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres het teruggaafverzoek voor het boekjaar 2008 niet-tijdig heeft gedaan en het beroep dat op dit jaar ziet daarom buiten behandeling dient te blijven.
7. De rechtbank stelt vast dat het verzoek om teruggaaf voor boekjaar 2008 is ingediend op 21 december 2012. Op grond van artikel 21c van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 moet een verzoek tot teruggave van ingehouden dividendbelasting binnen drie jaar na het boekjaar waarin de dividenduitkering ter beschikking is gesteld, worden gedaan. Aangezien het boekjaar waarop het verzoek ziet, eindigt op 1 september 2008 is het verzoek meer dan drie jaar na het boekjaar gedaan en daarmee naar het oordeel van de rechtbank niet-tijdig ingediend. Gelet op het voorgaande dient het beroep van eiseres dat ziet op boekjaar 2008 ongegrond te worden verklaard.
Aantal participanten
8. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat hij niet (meer) betwist dat eiseres tot 21 maart 2014 meer dan één participant had omdat [GbR] als transparante entiteit moet worden aangemerkt en [GbR] meerdere participanten had. Dit heeft volgens verweerder tot gevolg dat eiseres aan te merken valt als een fonds voor gemene rekening en niet als een éénpitterfonds. Verweerder trekt het eerder ingenomen standpunt dat eiseres zelf als transparante entiteit moet worden aangemerkt en daarom geen opbrengstgerechtigde is, in. De rechtbank ziet geen reden om van het standpunt van partijen af te wijken en zal in het vervolg ervan uitgaan dat het fonds in de onderhavige jaren meerdere participanten had.
Teruggaafregeling (boekjaar 2006)
9. Gezien het overgangsrecht van artikel XXVI, leden 8 en 9, van de wet Overige fiscale maatregelen 2008, is - kort gezegd - voor teruggaafverzoeken met betrekking tot de boekjaren vanaf het boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2008 het regime van de afdrachtvermindering van belang en is voor teruggaafverzoeken met betrekking tot boekjaren die zijn aangevangen voor 1 januari 2008 de voormalige teruggaafregeling voor fiscale beleggingsinstellingen relevant.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de onderhavige teruggaafverzoeken terecht heeft afgewezen. In zijn arrest van 23 oktober 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1674) heeft de Hoge Raad met betrekking tot het oude regime geoordeeld dat aan beleggingsfondsen die niet in Nederland zijn gevestigd, maar die overigens wel voldoen aan de voorwaarden voor het fbi-regime, rechtsherstel kan worden geboden door het verlenen van een teruggaaf van ingehouden dividendbelasting, waarbij die teruggaaf dient te worden bepaald met inachtneming van een vervangende betaling. Eiseres heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet kenbaar gemaakt in te stemmen met een dergelijke vervangende betaling met betrekking tot onderhavige jaren. Reeds daarom bestaat geen recht op teruggaaf. De rechtbank ziet in wat de gemachtigde heeft aangevoerd geen aanleiding om een andere wijze van rechtsherstel Unierechtelijk geboden te achten (vgl. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 21 januari 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:264). Dit geldt ook voor de stelling van eiseres dat een vrijgestelde Nederlandse kerkelijke instelling een belang in eiseres zou houden. De klacht over de grondslag van de zogenoemde vervangende betaling behoeft geen bespreking, reeds omdat niet is ingestemd met het doen van een vervangende betaling.
Afdrachtsverminderingsregime (boekjaren 2009, 2011, 2012, 2013 en 2014)
11. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting voor de boekjaren 2009, 2011, 2012, 2013 en 2014 terecht afgewezen. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 9 april 2021 (ECLI:NL:HR:2021:506) beslist dat het vrije verkeer van kapitaal niet belemmerd wordt door de omstandigheid dat in het buitenland gevestigde beleggingsfondsen, in verband met het gegeven dat zij in Nederland niet inhoudingsplichtig zijn voor de dividendbelasting, niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering. In wat eiseres heeft aangevoerd tegen de beslissing van de Hoge Raad, ziet de rechtbank geen aanleiding om wel teruggaaf te verlenen of om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (EU).
Slotsom
12. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verzoeken van eiseres om teruggaaf van dividendbelasting terecht zijn afgewezen. Eiseres heeft tijdens de zitting een bewijsaanbod gedaan wat betreft het verstrekken van de dividendnota’s voor de onderhavige jaren. Gelet op het voorgaande behoeft dit bewijsaanbod geen behandeling omdat het aanbod niet tot een ander oordeel kan leiden. De overige grieven kunnen evenmin tot een ander oordeel leiden en behoeven daarom niet behandeld te worden. Ook ziet de rechtbank bij de huidige stand van de jurisprudentie en de voorliggende rechtsvragen geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad of het Hof van Justitie van de Europese Unie.
13. Aangezien geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting, heeft eiseres evenmin recht op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting.
14. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, voorzitter, en mr. A.A. Fase en
mr. S.K.A. Efstratiades, leden, in aanwezigheid van mr. T. van Opzeeland, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 december 2023.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).