ECLI:NL:RBZWB:2023:8806

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2023
Publicatiedatum
16 december 2023
Zaaknummer
18/8770
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf van dividendbelasting door buitenlandse beleggingsfondsen en de toepassing van het fbi-regime

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de teruggaaf van dividendbelasting door een in Duitsland gevestigd beleggingsfonds. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, had verzoeken ingediend om teruggaaf van dividendbelasting over de boekjaren 2003 tot en met 2011. De inspecteur van de Belastingdienst heeft deze verzoeken afgewezen, waarna eiseres in bezwaar ging en uiteindelijk beroep instelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting terecht zijn afgewezen. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (fbi) in Nederland, en dat de Hoge Raad in eerdere uitspraken heeft geoordeeld dat buitenlandse beleggingsfondsen geen recht hebben op teruggaaf van dividendbelasting. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen sprake is van verboden staatssteun, omdat de niet-toekenning van teruggaaf aan eiseres voortvloeit uit de uitleg van de Unierechtelijke bepalingen. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 18/8770 t/m BRE 18/8778

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 december 2023 in de zaken tussen

[eiseres] , gevestigd te [plaats] (Duitsland), eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kennis- en Expertisecentrum Buitenland, kantoor Heerlen, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft de verzoeken van eiseres om teruggaaf van dividendbelasting over de boekjaren 2003/2004, 2004/2005, 2005/2006, 2006/2007, 2007/2008, 2008/2009, 2009/2010, 2010 en 2011 afgewezen (de afwijzingen).
Eiseres is tegen de afwijzingen in bezwaar gegaan. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Met verweerder en de gemachtigde van eiseres, te weten [gemachtigde] , althans [b.v.] (de gemachtigde) zijn regiezittingen gehouden inzake dividendbelastingzaken van buitenlandse beleggingsfondsen. Dit vanwege het grote aantal procedures dat door de gemachtigde namens buitenlandse fondsen aanhangig is gemaakt. Processen-verbaal van die zittingen zijn eerder aan verweerder en de gemachtigde gestuurd.
Bij brief van 24 juni 2021 is de gemachtigde en verweerder bericht dat in de dividendbelastingzaken waarin de gemachtigde als gemachtigde optreedt en die eerder op regiezitting zijn geweest, de behandelend meervoudige kamer heeft besloten om, op grond van artikel 8:12 van de Algemene wet bestuursrecht, mr. Van Ginneken als rechter-commissaris (hierna: de rechter-commissaris) op te dragen het vooronderzoek te verrichten in die zaken.
De rechter-commissaris heeft bij brief van 8 juni 2022 de gemachtigde de gelegenheid gegeven zijn beroepen nader te motiveren en daarbij gemachtigde verzocht om te laten weten of eiseres instemt met het doen van een vervangende betaling, als bedoeld in onderdeel 5.4 van het arrest van de Hoge Raad van 23 oktober 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1674).
De rechtbank heeft op 20 december 2022 een nadere motivering van de beroepen van eiseres ontvangen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2023 te Haarlem.
Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. dr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is een in Duitsland gevestigd beleggingsfonds. In de onderhavige jaren hield eiseres belangen in diverse in Nederland gevestigde vennootschappen. Aan eiseres zijn dividenden uitgekeerd waarover in Nederland dividendbelasting is ingehouden.
2. Eiseres is een ‘Publikum-Sondervermögen’ opgericht naar Duits recht met meerdere participanten.
3. Eiseres heeft om teruggave van de volgende bedragen aan ingehouden dividendbelasting verzocht:
2003/2004: € 39.350
2004/2005: € 7.931
2005/2006: € 34.603
2006/2007: € 51.908
2007/2008: € 20.896
2008/2009: € 11.879
2009/2010: € 7.193
2010: € 8.367
2011: € 8.252
Deze verzoeken zijn afgewezen.

Geschil4. In geschil is of de teruggaafverzoeken terecht zijn afgewezen. Eiseres stelt, kort samengevat, met een beroep op het Unierecht, dat zij recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting omdat zij vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (fbi). Verweerder betwist dat eiseres in aanmerking komt voor enige teruggaaf van dividendbelasting.

5. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Dividendnota’s
6. Tussen partijen is niet in geschil dat voor de boekjaren 2006/2007, 2007/2008, 2008/2009, 2009/2010, 2010 en 2011 dividendnota’s zijn overgelegd ter onderbouwing van de verzoeken tot teruggave van ingehouden dividendbelasting. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat hij eerder ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat eiseres de teruggevraagde bedragen aan ingehouden dividendbelasting voor de jaren 2003/2004, 2004/2005 en 2005/2006 onvoldoende heeft onderbouwd met dividendnota’s. Tussen partijen is niet meer in geschil of eiseres de door haar teruggevraagde bedragen aan ingehouden dividendbelasting aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank ziet geen reden om partijen hierin niet te volgen.
Teruggaafregeling (boekjaren 2003/2004 t/m 2007/2008)
7. Gezien het overgangsrecht van artikel XXVI, leden 8 en 9, van de wet Overige fiscale maatregelen 2008, is - kort gezegd - voor teruggaafverzoeken met betrekking tot de boekjaren vanaf het boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2008 het regime van de afdrachtvermindering van belang en is voor teruggaafverzoeken met betrekking tot boekjaren die zijn aangevangen voor 1 januari 2008 de voormalige teruggaafregeling voor fiscale beleggingsinstellingen relevant.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de onderhavige teruggaafverzoeken terecht heeft afgewezen. In zijn arrest van 23 oktober 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1674) heeft de Hoge Raad met betrekking tot het oude regime geoordeeld dat aan beleggingsfondsen die niet in Nederland zijn gevestigd, maar die overigens wel voldoen aan de voorwaarden voor het fbi-regime, rechtsherstel kan worden geboden door het verlenen van een teruggaaf van ingehouden dividendbelasting, waarbij die teruggaaf dient te worden bepaald met inachtneming van een vervangende betaling. Eiseres heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet kenbaar gemaakt in te stemmen met een dergelijke vervangende betaling met betrekking tot onderhavige jaren. Reeds daarom bestaat geen recht op teruggaaf. De rechtbank ziet in wat de gemachtigde heeft aangevoerd geen aanleiding om een andere wijze van rechtsherstel Unierechtelijk geboden te achten (vgl. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 21 januari 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:264). De klacht over de grondslag van de zogenoemde vervangende betaling behoeft geen bespreking, reeds omdat niet is ingestemd met het doen van een vervangende betaling.
Afdrachtsverminderingsregime (boekjaren 2008/2009 tot en met 2011)
9. Naar het oordeel van de rechtbank is het verzoek om teruggaaf van dividendbelasting over de boekjaren 2008/2009, 2009/2010, 2010 en 2011 terecht afgewezen. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 9 april 2021 (ECLI:NL:HR:2021:506) beslist dat het vrije verkeer van kapitaal niet belemmerd wordt door de omstandigheid dat in het buitenland gevestigde beleggingsfondsen, in verband met het gegeven dat zij in Nederland niet inhoudingsplichtig zijn voor de dividendbelasting, niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering. In wat eiseres heeft aangevoerd tegen de beslissing van de Hoge Raad, ziet de rechtbank geen aanleiding om wel teruggaaf te verlenen of om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (EU).
Staatssteun
10. Eiseres heeft voorts het standpunt ingenomen dat de jurisprudentie van de Hoge Raad ertoe leidt dat geen enkel buitenlands beleggingsfonds in aanmerking komt voor een teruggaaf van dividendbelasting en dat de uitspraken van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch en Rechtbank Zeeland-West-Brabant tot gevolg hebben dat geen enkel Duits fonds vergeleken kan worden met een Nederlandse fbi. Volgens eiseres behelst de jurisprudentie van de nationale rechters het geven van een selectief voordeel aan in Nederland gevestigde fbi’s en is dat in strijd met het staatssteunverbod. Eiseres neemt niet het standpunt in dat het fbi-regime als zodanig is aan te merken als een selectieve maatregel. Verweerder weerspreekt dat sprake is van verboden staatssteun.
11. De rechtbank oordeelt als volgt. Om te komen tot het oordeel dat er sprake is van een selectieve maatregel die leidt tot verboden staatssteun moet sprake zijn van een groep die begunstigd wordt ten opzichte van een andere vergelijkbare groep. De rechtbank sluit aan bij het oordeel van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch dat het standpunt van eiseres verworpen moet worden, omdat het niet toekennen van een teruggaaf van dividendbelasting aan eiseres een gevolg is van de uitleg van de Unierechtelijke vrije-verkeersbepalingen, in het bijzonder het feit dat voor de toepassing van de wettelijke teruggaafregeling eiseres niet vergelijkbaar is met een binnenlandse fbi. Vanwege het ontbreken van vergelijkbaarheid kan geen sprake zijn van verboden staatssteun aan binnenlandse fbi’s (vgl. Gerechtshof ’sHertogenbosch 19 april 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1277, r.o. 4.3 en 4.4). Overigens zou het volgen van eiseres’ stelling dat sprake is van verboden staatssteun aan binnenlandse fbi’s er niet toe leiden dat de ‘staatssteun’ zou moeten worden uitgebreid naar buitenlandse beleggingsfondsen. Een onderneming kan zich namelijk niet onttrekken aan de heffing van belasting met het argument dat een fiscale maatregel ten gunste van andere ondernemingen staatssteun vormt (zie HvJ 6 oktober 2015, ECLI:EU:C:2015:661, r.o. 21).
Slotsom
12. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verzoeken van eiseres om teruggaaf van dividendbelasting terecht zijn afgewezen. De overige grieven kunnen niet tot een ander oordeel leiden en behoeven daarom geen bespreking. Ook ziet de rechtbank bij de huidige stand van de jurisprudentie en de voorliggende rechtsvragen geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad of het Hof van Justitie van de EU.
13. Aangezien geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting, heeft eiseres evenmin recht op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting.
14. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, voorzitter, en mr. A.A. Fase en
mr. S.K.A. Efstratiades, leden, in aanwezigheid van mr. T. van Opzeeland, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 december 2023.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).