ECLI:NL:RBZWB:2023:8800

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2023
Publicatiedatum
16 december 2023
Zaaknummer
17/1294
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf van dividendbelasting door een in Duitsland gevestigd beleggingsfonds

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de teruggaaf van dividendbelasting door een in Duitsland gevestigd beleggingsfonds. Eiseres, een 'Publikum-Sondervermögen', heeft verzocht om teruggaaf van ingehouden dividendbelasting over de boekjaren 2004 tot en met 2015. De inspecteur van de Belastingdienst heeft deze verzoeken afgewezen, waarna eiseres bezwaar heeft aangetekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaren voor de boekjaren 2012 tot en met 2015 ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard, en heeft deze beroepen gegrond verklaard. Echter, de rechtbank oordeelt dat de verzoeken om teruggaaf voor de jaren 2004 tot en met 2011 terecht zijn afgewezen, omdat eiseres niet heeft ingestemd met een vervangende betaling zoals vereist door de Hoge Raad. De rechtbank concludeert dat eiseres geen recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting en veroordeelt de verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.041,63. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 17/1294 t/m BRE 17/1301 en BRE 17/2958 t/m BRE 17/2961

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 december 2023 in de zaken tussen

[eiseres] , gevestigd te [plaats] (Duitsland), eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/ Kennis- en Expertisecentrum Buitenland, kantoor Heerlen, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft de verzoeken van eiseres om teruggaaf van dividendbelasting over de boekjaren 2004 tot en met 2015 afgewezen (de afwijzingen).
Eiseres is tegen de afwijzingen in bezwaar gegaan. Verweerder heeft bij twee geschriften uitspraken gedaan en daarbij de bezwaren voor de boekjaren 2004 tot en met 2011 ongegrond verklaard en de bezwaren voor de boekjaren 2012 tot en met 2015 niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroepen ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Met verweerder en de gemachtigde van eiseres, te weten [gemachtigde] , althans [b.v.] (de gemachtigde) zijn regiezittingen gehouden inzake dividendbelastingzaken van buitenlandse beleggingsfondsen. Dit vanwege het grote aantal procedures dat door de gemachtigde namens buitenlandse fondsen aanhangig is gemaakt. Processen-verbaal van die zittingen zijn eerder aan verweerder en de gemachtigde gestuurd.
Bij brief van 24 juni 2021 is de gemachtigde en verweerder bericht dat in de dividendbelastingzaken waarin de gemachtigde als gemachtigde optreedt en die eerder op regiezitting zijn geweest, de behandelend meervoudige kamer heeft besloten om, op grond van artikel 8:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mr. Van Ginneken als rechter-commissaris (hierna: de rechter-commissaris) op te dragen het vooronderzoek te verrichten in die zaken.
De rechter-commissaris heeft bij brief van 28 januari 2022 de gemachtigde de gelegenheid gegeven zijn beroepen nader te motiveren en daarbij gemachtigde verzocht om te laten weten of eiseres instemt met het doen van een vervangende betaling, als bedoeld in onderdeel 5.4 van het arrest van de Hoge Raad van 23 oktober 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1674).
De rechtbank heeft op 17 mei 2022 een nadere motivering van de beroepen van eiseres ontvangen.
Eiseres heeft een conclusie van repliek ingediend.
Verweerder heeft een conclusie van dupliek ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Verweerder heeft na vraagstelling door de rechtbank per e-mailbericht op 31 oktober 2023 haar inhoudelijke standpunt verduidelijkt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2023 te Haarlem.
Partijen zijn niet ter zitting verschenen. Beide partijen hebben dit van tevoren aangekondigd.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is een in Duitsland gevestigd beleggingsfonds. In de onderhavige jaren hield eiseres belangen in diverse in Nederland gevestigde vennootschappen. Aan eiseres zijn dividenden uitgekeerd waarover in Nederland dividendbelasting is ingehouden.
2. Eiseres is een ‘Publikum-Sondervermögen’ met meerdere participanten, opgericht naar het recht van Duitsland.
3. Eiseres heeft om teruggave van de volgende bedragen aan ingehouden dividendbelasting verzocht:
2004: € 4.645
2005: € 6.979
2006: € 7.516
2007: € 9.884
2008: € 4.409
2009: € 5.524
2010: € 7.854
2011: € 13.820
2012: € 16.154
2013: € 24.414
2014: € 20.449
2015: € 16.097
Deze verzoeken zijn afgewezen.

Geschil4. In geschil is of de teruggaafverzoeken terecht zijn afgewezen. Eiseres stelt, kort samengevat, met een beroep op het Unierecht, dat zij recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting, omdat zij vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (fbi). Verweerder betwist dat eiseres in aanmerking komt voor enige teruggaaf van dividendbelasting.

5. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Tijdigheid bezwaar jaren 2012 t/m 2015
6. Verweerder stelt zich in beroep op het standpunt dat de bezwaren tegen de afwijzingen van de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting voor de jaren 2012 tot en met 2015 ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard wegens een termijnoverschrijding.
7. De rechtbank sluit aan bij het standpunt van partijen dat de bezwaren bij de uitspraken op bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard. Gelet hierop dienen de beroepen van eiseres voor deze jaren gegrond te worden verklaard. Met instemming van partijen zal de rechtbank deze zaken niet terugwijzen naar verweerder om opnieuw uitspraak op bezwaar te doen, maar met toepassing van artikel 6:22 Awb de zaken inhoudelijk behandelen.
Opbrengstgerechtigde
8. De rechtbank maakt uit hetgeen partijen over en weer hebben gesteld op dat tussen partijen niet in geschil is dat het fonds meer dan één participant heeft. Wel is het aantal deelnemers tussen partijen in geschil. Het aantal deelnemers is echter niet relevant voor de beantwoording van de vraag of eiseres opbrengstgerechtigde is tot het dividend, noch voor de andere rechtsvragen die in de onderhavige beroepen voorliggen. De rechtbank is van oordeel dat eiseres opbrengstgerechtigde is, omdat eiseres geen transparante entiteit is en zij meer dan één participant heeft.
Teruggaafregeling (boekjaren 2004 t/m 2007)
9. Gezien het overgangsrecht van artikel XXVI, leden 8 en 9, van de wet Overige fiscale maatregelen 2008, is - kort gezegd - voor teruggaafverzoeken met betrekking tot de boekjaren vanaf het boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2008 het regime van de afdrachtvermindering van belang en is voor teruggaafverzoeken met betrekking tot boekjaren die zijn aangevangen voor 1 januari 2008 de voormalige teruggaafregeling voor fiscale beleggingsinstellingen relevant.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de onderhavige teruggaafverzoeken terecht heeft afgewezen. In zijn arrest van 23 oktober 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1674) heeft de Hoge Raad met betrekking tot het oude regime geoordeeld dat aan beleggingsfondsen die niet in Nederland zijn gevestigd, maar die overigens wel voldoen aan de voorwaarden voor het fbi-regime, rechtsherstel kan worden geboden door het verlenen van een teruggaaf van ingehouden dividendbelasting, waarbij die teruggaaf dient te worden bepaald met inachtneming van een vervangende betaling. Eiseres heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet kenbaar gemaakt in te stemmen met een dergelijke vervangende betaling met betrekking tot onderhavige jaren. Reeds daarom bestaat geen recht op teruggaaf. De rechtbank ziet in wat de gemachtigde heeft aangevoerd geen aanleiding om een andere wijze van rechtsherstel Unierechtelijk geboden te achten ( vgl. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 21 januari 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:264). De klacht over de grondslag van de zogenoemde vervangende betaling behoeft geen bespreking, reeds omdat niet is ingestemd met het doen van een vervangende betaling.

Afdrachtsverminderingsregime (boekjaren 2008 t/m 2015)

11. Naar het oordeel van de rechtbank is het verzoek om teruggaaf van dividendbelasting voor het boekjaar 2008, 2009, 2010, 2011, 2012, 2013, 2014 en 2015 terecht afgewezen. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 9 april 2021 (ECLI:NL:HR:2021:506) beslist dat het vrije verkeer van kapitaal niet belemmerd wordt door de omstandigheid dat in het buitenland gevestigde beleggingsfondsen, in verband met het gegeven dat zij in Nederland niet inhoudingsplichtig zijn voor de dividendbelasting, niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering. In wat eiseres heeft aangevoerd tegen de beslissing van de Hoge Raad, ziet de rechtbank geen aanleiding om wel teruggaaf te verlenen of om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (EU).
Slotsom
12. In het beroepschrift is gemeld dat de beroepen voor zover nodig mede zijn ingediend namens de participant(en) in het fonds. Er is echter op geen enkele wijze beargumenteerd dat en op welke grond de participant(en) aanspraak zou(den) kunnen maken op teruggaaf van de dividendbelasting. Voor zover is beoogd namens de participant(en) zelfstandig beroep in te stellen, geldt bovendien dat het beroep niet-ontvankelijk is, nu de bestreden uitspraken op bezwaar niet mede zagen op de participant(en). Eiseres noch die participant kan dus aanspraak maken op teruggaaf van dividendbelasting.
13. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verzoeken van eiseres om teruggaaf van dividendbelasting terecht zijn afgewezen. De overige grieven kunnen niet tot een ander oordeel leiden en behoeven daarom niet behandeld te worden. Ook ziet de rechtbank bij de huidige stand van de jurisprudentie en de voorliggende rechtsvragen geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad of het Hof van Justitie van de Europese Unie.
14. Aangezien geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting, heeft eiseres evenmin recht op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting.
15. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen die zien op de jaren 2012 tot en met 2015 (zaaknummers BRE 17/2958 tot en met BRE 17/2961) gegrond te worden verklaard en dienen de overige beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
16. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 941,63 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van repliek, met een waarde per punt van € 837, een factor 0,5 omdat de beroepen slechts gegrond zijn vanwege een evident onterechte niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren, en een factor van 1,5 omdat er sprake is van vier samenhangende zaken). Verder zijn de zaken behandeld op een viertal regiezittingen, op welke zittingen een veelvoud van zaken is behandeld. Voor het bijwonen van deze regiezittingen door de gemachtigde wordt, per zaaknummer, een vergoeding toegekend van € 25, zodat in totaal een bedrag van € 1.041,63 wordt vergoed. Eiseres krijgt tevens het griffierecht vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen die zien op de jaren 2012 tot en met 2015 (zaaknummers
BRE 17/2958 tot en met BRE 17/2961) gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar die op de jaren 2012 tot en met 2015 zien maar laat de rechtsgevolgen van de uitspraken op bezwaar in stand;
- verklaart de overige beroepen ongegrond;
- veroordeelt de verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 1.041,63; en
- draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 333 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, voorzitter, en mr. A.A. Fase en
mr. S.K.A. Efstratiades, leden, in aanwezigheid van mr. T. van Opzeeland, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 december 2023.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).