ECLI:NL:RBZWB:2023:8691

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
AWB- 23_9349
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ongeldigverklaring van een rijbewijs wegens drugsmisbruik door het CBR

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) beoordeeld. Het CBR had op 14 maart 2023 besloten het rijbewijs van eiser ongeldig te verklaren, omdat er vermoedens waren van drugsmisbruik. Eiser had hiertegen bezwaar gemaakt, maar het CBR verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank behandelt het beroep van eiser, waarbij de feiten en omstandigheden rondom de ongeldigverklaring worden onderzocht. Eiser betwist dat er sprake is van drugsmisbruik en stelt dat het onderzoek dat aan de ongeldigverklaring ten grondslag ligt, niet zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank concludeert dat het CBR zijn beslissing niet voldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoont, omdat het CBR niet duidelijk heeft gemaakt op welke punten de rapportage is gewijzigd en waarom deze wijzigingen zijn aangebracht. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het CBR op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het CBR veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/9349 WVW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. G.J.P.M. Mooren,
en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het CBR om zijn rijbewijs ongeldig te verklaren, omdat er sprake zou zijn van drugsmisbruik.
In het besluit van 14 maart 2023 (primair besluit) heeft het CBR het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard vanaf 21 maart 2023. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 18 juli 2023 (bestreden besluit) heeft het CBR het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het CBR, [naam 1] .

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt of het CBR het rijbewijs van eiser op goede gronden ongeldig heeft verklaard. Zij doet dit mede aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
1.1.
Bij brief van 4 november 2022 heeft het CBR een mededeling over verzoeker ontvangen van de politie. Uit de bij de brief gevoegde processen-verbaal en de rapportage blijkt dat eiser op 14 augustus 2020 onder invloed van cannabis een auto heeft bestudeerd. Uit bloedonderzoek bleek dat het TCH [1] -gehalte in het bloed van eiser 12 microgram per liter bloed bedroeg. De grenswaarde voor THC is 3 microgram per liter bloed. [2]
1.2.
Naar aanleiding van de mededeling heeft het CBR bij besluit van 14 november 2022 de geldigheid van het rijbewijs van verzoeker geschorst. Daarnaast heeft het CBR eiser een onderzoek naar de rijgeschiktheid opgelegd. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft eiser een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 15 december 2022 het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. [3]
1.3.
Bij besluit van 28 december 2022 heeft het CBR het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het besluit van 14 november 2022 in stand gelaten.
1.4.
Op 17 november 2022 heeft eiser een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid ondergaan. Door een arts en een psychiater zijn er psychiatrisch onderzoek, bloedonderzoek en urine onderzoek uitgevoerd.
1.5.
In de brief van 31 januari 2023 heeft de medisch adviseur van het CBR de arts en de psychiater om een nadere toelichting gevraagd.
1.6.
Op 15 februari 2023 hebben de arts en de psychiater een tweede, aangepaste, rapportage uitgebracht.
1.7.
In het besluit van 14 maart 2023 (primair besluit) heeft het CBR het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard vanaf 21 maart 2023.
1.9.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft eiser een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 22 mei 2023 het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat het spoedeisend belang ontbrak. [4]
1.10.
In het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Wettelijk kader
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Is er sprake van drugsmisbruik?
3.1.
Het CBR stelt in het bestreden besluit dat het onderzoek zorgvuldig en correct is uitgevoerd, waarbij de conclusie van de keurend arts worden gedragen door de bevindingen bij het onderzoek. Het is aan de keurend arts om op grond van de bevindingen bij het onderzoek medisch-specialistische conclusies te trekken. Deze conclusies zijn afhankelijk van de bevindingen en hangen tevens samen met het algehele beeld dat een keuring schetst tijdens het onderzoek. Dit blijkt volgens het CBR ook uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Daaruit kan worden afgeleid dat het niet aan het CBR, noch aan de bestuursrechter is om te beoordelen of voor het medisch-specialistische oordeel voldoende feitelijke grondslag bestaat. Daarnaast merkt het CBR op dat uit vaste rechtspraak van de ABRvS volgt dat in het geval waarin de diagnose drugsmisbruik is gesteld, slechts aanleiding bestaat om het besluit dat daarop gebaseerd is niet in stand te laten, indien de psychiatrische diagnose naar inhoudt of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet voldoende concludent is, zodat het CBR zich daarop niet had mogen baseren. Daarvan is in dit geval volgens het CBR geen sprake. De arts heeft volgens het CBR de diagnose drugsmisbruik goed gemotiveerd.
Ten aanzien van de onjuistheden stelt het CBR dat eiser geen gebruik heeft gemaakt van zijn correctierecht. Dat bepaalde bevindingen niet kloppen, maakt niet dat de inhoud van het rapport in twijfel kan worden getrokken. Eiser had een tolk mee mogen nemen als hij de Nederlandse taal onvoldoende machtig was. Ook dit heeft hij niet gedaan.
Hoewel het tweede rapport anders is dan het eerste rapport, luidt de gestelde diagnose hetzelfde. De verklaring dat eiser op 13 augustus 2022, ofwel daags voor de aanhouding, nog zou hebben geblowd rijmt niet met de verklaringen die eerder aan de politie en de keurend arts zijn gegeven. In de verklaring is gesteld dat hij geblowd heeft op de woensdag voor de aanhouding. Dat zou dan 10 augustus 2022 zijn geweest. Alsdan zou eiser hebben gelogen tegen de keuringsarts.
3.2.
Eiser betwist dat sprake is van drugsmisbruik en voert aan dat de stopdatum 13 augustus 2022 is. Eiser stelt zich op het standpunt dat het onderzoek dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is. Het onderzoek van bevindingen is, zonder dat er een nieuw onderzoek heeft plaatsgevonden, aangevuld. Het onderzoek luidt op cruciale punten anders dan het eerste verslag van bevindingen. Het tweede verslag van bevindingen mag volgens eiser dan ook niet ten grondslag liggen aan het bestreden besluit, nu dit niet afdoende is om de conclusie te kunnen dragen dat er bij eiser sprake is van drugsmisbruik. Verweerder heeft in het bestreden besluit ook onvoldoende gemotiveerd gereageerd op de bezwaargrond dat sprake is van een onzorgvuldig onderzoek.
Verder heeft eiser verwezen naar zijn bezwaargrond dat het verslag van bevindingen onjuistheden bevat.
3.3.
Voor de beoordeling of er sprake is van drugsmisbruik op grond van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling) is een specialistisch rapport vereist. [5] De regeling bepaalt dat personen die misbruik maken van dergelijke middelen zonder meer ongeschikt zijn. De rechtbank stelt vast dat het specialistisch rapport dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit het aangepaste rapport van 17 december 2022 van [naam 2] en [naam 3] .
3.4.
De rechtbank overweegt dat het CBR zijn beslissing mag baseren op het onderzoeksrapport dat aan hem is uitgebracht, nadat is nagegaan of dit rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Indien belanghebbende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het rapport, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het CBR niet zonder nadere motivering op het rapport afgaan. [6]
3.5.
Dat het verslag van bevindingen onjuistheden bevat, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van zijn correctierecht en er zijn geen objectieve aanknopingspunten voor de onjuistheid van het verslag.
3.6.
De rechtbank is van oordeel dat de rapportage niet ten grondslag mocht worden gelegd aan het bestreden besluit. Hoewel de beschouwing in beide rapporten hetzelfde is gebleven (psychiatrische diagnose drugsmisbruik), is het nieuwe rapport onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank stelt vast dat bij oppervlakkige lezing al blijkt dat het tweede rapport ten opzichte van het eerste rapport is gewijzigd, bijvoorbeeld ten aanzien van punt 6. Psychiatrisch onderzoek, 7. Laboratoriumonderzoek en punt 10. Psychiatrische diagnose en samenvattende beschouwing, drugsmisbruik gestopt? Uit de nieuwe rapportage blijkt echter niet op welke (cruciale) punten het oude rapport is gewijzigd en waarom het rapport op deze punten is gewijzigd. Daarnaast blijkt ook niet welke stopdatum als juist moet worden gehouden. In het eerste rapport staat immers dat de bloeduitslag van 17 december 2022 normaal was en dat aannemelijk lijkt dat het drugsmisbruik is gestopt sinds 15 augustus 2022, terwijl in het tweede rapport vermeld staat dat sprake is van positief cannabis in het bloed en dat het niet aannemelijk lijkt dat het drugsmisbruik is gestopt. Ook deze wijziging is niet gemotiveerd. Dat er een uitgebreidere psychiatrische diagnose en samenvattende beschouwing in het rapport is opgenomen, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Uit deze informatie blijkt namelijk alsnog niet waarom er wijzigingen in het rapport zijn aangebracht. Ook heeft het CBR onvoldoende gemotiveerd waarom het rapport wel ten grondslag mocht liggen aan het bestreden besluit. Uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, blijkt namelijk nog steeds niet op welke punten de rapporten van elkaar verschillen en waarom die wijzigingen zijn aangebracht. Het CBR mocht naar oordeel van de rechtbank niet zonder nadere motivering op het rapport af gaan en het rapport ten grondslag leggen aan het bestreden besluit. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het rapport en het bestreden besluit onvoldoende zijn gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

4. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek kent. Dit betekent dat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren en het bestreden besluit zal vernietigen. Het CBR zal moeten motiveren op welke punten en waarom de rapportage is veranderd en daaraan een deugdelijke motivering ten grondslag moeten leggen.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
6. De rechtbank veroordeelt het CBR in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskostenbestuursrecht. Het CBR wordt veroordeeld om de kosten voor rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.674,- ,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het CBR op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het CBR op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 8 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Wettelijk kader
Wegenverkeerswet 1994:
Artikel 8
Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen of tot behoorlijk te begeleiden in staat moet worden geacht.
Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:
het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, dan wel
het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed.
3. In afwijking van het tweede lid is het de bestuurder van een motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs is vereist, verboden dat motorrijtuig te besturen of als bestuurder te doen besturen na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:
het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, dan wel
het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 0,2 milligram per milliliter bloed,
indien:
1° sedert de datum waarop hem voor de eerste maal een rijbewijs voor de categorie AM of T is afgegeven nog geen zeven jaren zijn verstreken en hij op het tijdstip van afgifte van dat rijbewijs de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt,
2° sedert de datum waarop hem voor het eerst een rijbewijs is afgegeven nog geen vijf jaren zijn verstreken en hij op het tijdstip van afgifte van dat rijbewijs de leeftijd van ten minste achttien jaar heeft bereikt, dan wel
3°.indien sedert de datum waarop hem voor het eerst een rijbewijs voor de categorie B is afgegeven nog geen vijf jaren zijn verstreken en hij op het tijdstip van afgifte van het rijbewijs voor de categorie B nog niet de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, ongeacht of hij op dat tijdstip van afgifte van het rijbewijs voor de categorie B al in het bezit was van een rijbewijs voor de categorie AM of T.
4. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op een ieder die zonder dat aan hem een rijbewijs is afgegeven een motorrijtuig bestuurt voor het besturen waarvan een rijbewijs vereist is.
5. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na gebruik van een of meer van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen als bedoeld in het eerste lid, waardoor het gehalte in zijn bloed van de bij de stof vermelde meetbare stof, of in geval van gebruik van meer stoffen als bedoeld in het eerste lid die bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zijn als groep, het totale gehalte in zijn bloed van de bij die stoffen vermelde meetbare stoffen, bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan de daarbij vermelde grenswaarde. Indien een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen of alcohol in combinatie wordt gebruikt met een of meer andere van deze aangewezen stoffen of met een van de stoffen als bedoeld in het eerste lid die niet bij deze algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, geldt voor iedere aangewezen stof of alcohol afzonderlijk een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen grenswaarde. Die grenswaarde is gelijk aan de laagst meetbare hoeveelheid van die stof of alcohol die niet op natuurlijke wijze in het bloed aanwezig kan zijn.
6. Het is verboden een motorrijtuig als bestuurder te doen besturen door een persoon waarvan men weet of redelijkerwijs moet weten dat deze verkeert in een toestand als in het eerste, tweede, derde of vijfde lid is omschreven.
7. Voor de toepassing van het derde lid wordt onder een rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland en wordt voor de toepassing van het derde lid, aanhef en onderdelen 1° en 3°, met een rijbewijs voor de categorie AM of T gelijk gesteld een rijbewijs voor de categorie A1, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland aan een persoon die op het tijdstip van afgifte nog niet de leeftijd van achttien jaar had bereikt.
Artikel 130, eerste lid
Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Artikel 134, eerste en tweede lid
Het CBR stelt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de bevindingen van de deskundige of deskundigen, de uitslag van het onderzoek vast. Van deze uitslag doet het CBR mededeling aan betrokkene. Indien een of meer deskundigen bij hun bevindingen hebben aangetekend dat inzage daarvan naar hun oordeel kennelijk ernstig nadeel voor betrokkene zou opleveren, deelt het CBR de bevindingen schriftelijk mede aan de door betrokkene aangewezen vertrouwensarts.
Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011:
Artikel 27
Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, bedoeld in artikel 134, derde lid, van de wet, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene:
niet de rijvaardigheid bezit voor de desbetreffende categorie of categorieën motorrijtuigen;
niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijk en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.
Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer:
Op grond van artikel 3, eerste lid, onder b, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer zijn de grenswaarden voor de in artikel 2 aangewezen stoffen, indien zij enkelvoudig zijn gebruikt en gemeten in het geval van cannabis: 3,0 microgram tetrahydrocannabinol per liter bloed.

Voetnoten

1.Tetrahydrocannabinol
2.Artikel 3, eerste lid, onder aanhef en onder a, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer.
3.Rb. Zeeland-West-Brabant 15 december 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:7634.
4.Rb. Zeeland-West-Brabant 22 mei 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:3447.
5.Artikel 27 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011.
6.Zie bijvoorbeeld ABRvS 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2633 en ABRvS 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2124.