ECLI:NL:RBZWB:2022:7634

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
AWB 22_5410
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van rijbewijs na rijden onder invloed van cannabis

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens rijbewijs door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) is geschorst. Het CBR had op 14 november 2022 besloten om de geldigheid van het rijbewijs van de verzoeker te schorsen na een melding van de politie dat hij op 14 augustus 2022 onder invloed van cannabis een auto had bestuurd. Uit bloedonderzoek bleek dat het THC-gehalte in zijn bloed 12 microgram per liter was, terwijl de grenswaarde 3 microgram per liter is. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat hij weer mocht rijden.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 december 2022 behandeld, waarbij de verzoeker en zijn begeleider van Novadic-Kentron aanwezig waren. De rechter oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was, aangezien de verzoeker als postbezorger werkt en zonder rijbewijs zijn werkzaamheden niet kan uitvoeren. Echter, de voorzieningenrechter concludeerde dat het CBR terecht had besloten tot schorsing van het rijbewijs, omdat de regelgeving dwingend voorschrijft dat bij een vermoeden van ongeschiktheid tot het besturen van een voertuig een rijgeschiktheidsonderzoek moet worden opgelegd en het rijbewijs geschorst moet worden.

De voorzieningenrechter benadrukte dat de situatie van de verzoeker niet bijzonder afwijkt van die van andere personen wiens rijbewijs is geschorst. De verzoeker had aangevoerd dat zijn werk de enige stabiele factor in zijn leven is, maar de rechter oordeelde dat de gevolgen van de schorsing niet onevenredig waren. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, wat betekent dat de verzoeker voorlopig niet mag rijden. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5410 WVW VV

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 december 2022 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

en

De algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR).

Inleiding

Met het bestreden besluit van 14 november 2022 heeft het CBR een onderzoek naar verzoekers rijgeschiktheid opgelegd en de geldigheid van verzoekers rijbewijs geschorst. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn begeleider bij Novadic-Kentron, [naam begeleider] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
Het CBR heeft een mededeling over verzoeker ontvangen van de politie. Hieruit blijkt dat verzoeker op 14 augustus 2022 onder invloed van cannabis een auto heeft bestuurd. Uit bloedonderzoek bleek dat het THC [1] -gehalte in verzoekers bloed 12 microgram per liter bloed bedroeg. De grenswaarde voor THC is 3 microgram per liter bloed [2] .
Naar aanleiding van die mededeling heeft het CBR het bestreden besluit genomen, omdat het CBR twijfelt of verzoeker nog wel geschikt is om voertuigen te besturen. Verzoeker moet een onderzoek laten doen naar zijn rijgeschiktheid/drugsgebruik en tot de uitslag van dit onderzoek er is, is de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst. Verzoeker is het niet eens met dat besluit. Hij wil met het verzoek om voorlopige voorziening bereiken dat hij weer mag rijden.
Is er sprake van spoedeisend belang?
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker voldoende spoedeisend belang heeft. Verzoeker werkt als postbezorger. Het is voor de voorzieningenrechter aannemelijk dat verzoeker zonder rijbewijs zijn werkzaamheden niet kan uitvoeren. Dit wordt door het CBR ook niet betwist. Nu verzoeker voldoende spoedeisend belang heeft, zal de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening inhoudelijk beoordelen.
Wat zijn de wettelijke regels?
Het CBR is verplicht om een rijgeschiktheidsonderzoek op te leggen als hij een schriftelijke mededeling ontvangt waarin staat dat er een vermoeden is dat een persoon niet langer beschikt over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid om een motorrijtuig te besturen. [3] Als er een rijgeschiktheidsonderzoek wordt opgelegd is het CBR ook verplicht om de geldigheid van het rijbewijs te schorsen. [4]
Hoe zit dat in de situatie van verzoeker?
Verzoeker heeft ter zitting erkend dat is voldaan aan de voorwaarden voor oplegging van een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid. Hij heeft gezegd dat hij geblowd heeft voordat hij ging rijden. De vraag die de voorzieningenrechter moet beoordelen is of het CBR terecht heeft besloten de geldigheid van het rijbewijs van verzoeker te schorsen.
Als is voldaan aan de voorwaarden voor oplegging van een onderzoek naar de rijgeschiktheid, is het CBR verplicht om de geldigheid van het rijbewijs te schorsen totdat de uitkomst van het onderzoek bekend is [5] . De regelgeving schrijft een schorsing van de geldigheid van het rijbewijs dwingend voor. Daarbij bestaat geen ruimte voor een belangenafweging en ook niet voor afwijking op grond van persoonlijke omstandigheden. Wel kan in uitzonderlijke gevallen de in de Regeling dwingend voorgeschreven schorsing van de geldigheid van het rijbewijs buiten toepassing worden gelaten als de gevolgen hiervan onevenredig uitwerken [6] .
Verzoeker heeft aangevoerd dat op dit moment zijn werk de enige stabiele factor in zijn leven is. Hij dreigt zijn werk kwijt te raken als hij voorlopig niet over zijn rijbewijs kan beschikken. Verzoeker staat onder toezicht van Novadic-Kentron, [naam begeleider] van Novadic-Kentron is zijn begeleidster. Zij heeft ter zitting benadrukt dat verzoekers werk zeer belangrijk voor hem is en dat dit het enige is wat verzoeker momenteel op orde heeft.
De voorzieningenrechter begrijpt dat het bestreden besluit voor verzoeker nadelig en zeer ingrijpend is, maar de situatie van verzoeker wijkt niet bijzonder af van die van andere personen van wie het rijbewijs is geschorst en die voor hun werk afhankelijk zijn van hun rijbewijs. Dat verzoeker inmiddels geen joints meer zou roken, is een omstandigheid die de psychiater in zijn onderzoek naar verzoekers rijgeschiktheid zal betrekken, maar die in deze procedure geen rol kan spelen. De beoordeling van de rijgeschiktheid dient immers niet in deze procedure maar in het onderzoek plaats te vinden. Ter zitting is gebleken dat de eerste intake voor het onderzoek op 17 december 2022 plaats kan vinden. In het verweerschrift heeft het CBR aangegeven dat bekend is dat verzoeker haast heeft bij het rijgeschiktheidsonderzoek en heeft het CBR toegezegd dat hij, zodra het psychiatrisch rapport gereed is, zo snel als mogelijk een besluit zal nemen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen sprake is van zodanige onevenredige gevolgen dat de in de Regeling dwingend voorgeschreven schorsing van het rijbewijs buiten toepassing moet worden gelaten.

Conclusie en gevolgen

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoeker voorlopig niet mag rijden. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
Griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994)
In artikel 130, eerste lid, is bepaald dat indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling doen aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
In artikel 130, tweede lid, is bepaald dat op de eerste vordering van de in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen, de bestuurder van een motorvoertuig, ten aanzien van wie een vermoeden als bedoeld in het eerste lid bestaat, verplicht is tot overgifte van het hem afgegeven rijbewijs.
Artikel 131, eerste lid, onder c, bepaalt dat indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen besluit tot een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
Artikel 131, tweede lid, onder a, bepaalt dat bij het besluit, bedoeld in het eerste lid in de gevallen, bedoeld in artikel 130, derde lid, de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene voor één of meer categorieën van motorrijtuigen wordt geschorst tot de dag waarop het in artikel 134, vierde of zevende lid, bedoelde besluit van kracht wordt.
De ministeriële regeling, bedoeld in artikel 130, eerste lid, is de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (Regeling).
Regeling
In artikel 2, eerste lid, is bepaald dat een vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de WVW gebaseerd wordt op feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage.
In het tweede lid is bepaald dat indien een vermoeden als bedoeld in het eerste lid wordt gebaseerd op het gestelde in de bij deze regeling behorende bijlage 1, onderdeel B, subonderdeel III, Drogerende stoffen, betrokkene bij minimaal één feit bestuurder dient te zijn geweest van een motorrijtuig waarvoor een rijbewijs is vereist.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, van de Regeling geschiedt een vordering tot overgifte van het rijbewijs, bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de WVW in het geval betrokkene een motorrijtuig heeft bestuurd onder invloed van drogerende stoffen, andere dan alcohol.
Op grond van artikel 6 van de Regeling schorst het CBR in de gevallen, bedoeld in artikel 5, overeenkomstig artikel 131, tweede lid, onderdeel a, van de WVW de geldigheid van het rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, tenzij een educatieve maatregel als bedoeld in artikel 131, eerste lid, onderdeel a, van de WVW wordt opgelegd of het CBR op grond van artikel 23, vierde of vijfde lid, afziet van het opleggen van een onderzoek.
In Bijlage I bij de Regeling is bepaald dat feiten dan wel omstandigheden, die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven, dan wel, met uitzondering van de categorie AM, over de vereiste lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven, zijn:
onder B. Geschiktheid, III. Drogerende stoffen, andere drogerende stoffen of een combinatie van drogerende stoffen:
ten aanzien van betrokkene is proces-verbaal opgemaakt wegens verdenking van overtreding van artikel 8, eerste of vijfde lid, van de wet of wegens het weigeren van medewerking aan een bloedonderzoek, en de politie in dat proces-verbaal aanvullende gegevens heeft opgenomen betreffende het gedrag of de uiterlijke kenmerken van de betrokkene, diens rijgedrag, dan wel andere omstandigheden, welke kunnen leiden tot het vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen.
Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer
In artikel 3, eerste lid, onder b, is bepaald dat de grenswaarde voor cannabis 3,0 microgram tetrahydrocannabinol (THC) per liter bloed is.

Voetnoten

1.tetrahydrocannabinol
2.Artikel 3, eerste lid, onder b, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer
3.Artikel 131, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw)
4.Artikel 6 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2022 (Regeling)
5.Op grond van artikel 131, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wvw in samenhang met artikel 6 van de Regeling
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:642, en 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:415