ECLI:NL:RBZWB:2023:8508

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4870
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing bijstandsaanvraag met terugwerkende kracht en niet-ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak heeft eiser, een 35-jarige man, beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, dat zijn aanvraag voor bijstandsverlening met terugwerkende kracht over de periode van 10 mei 2019 tot en met 9 maart 2021 heeft afgewezen. Eiser ontving sinds 15 maart 2009 met tussenpozen een bijstandsuitkering, maar zijn uitkering werd op 21 mei 2019 ingetrokken na opschorting per 10 mei 2019. Eiser heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen deze intrekking. In zijn verzoek om bijstandsverlening met terugwerkende kracht, ingediend op 22 mei 2022, stelde eiser dat zijn psychische klachten hem verhinderden om tijdig bezwaar te maken tegen eerdere besluiten van het college. Het college verklaarde het bezwaar tegen de primaire besluiten I en II niet-ontvankelijk, omdat deze te laat waren ingediend. De rechtbank heeft op 1 december 2023 het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door zijn psychische klachten niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigden dat bijstand met terugwerkende kracht zou worden verleend. De rechtbank heeft het bestreden besluit in stand gelaten, waardoor eiser geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4870 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, college.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 8 september 2022 (bestreden besluit).
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: [naam] namens het college. Eiser en zijn gemachtigde zijn, zonder voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen het besluit van het college
over de afwijzing van zijn bijstandsaanvraag met terugwerkende kracht over de periode van
10 mei 2019 tot en met 9 maart 2021 en eisers bezwaar tegen de buitenbehandelingstelling van zijn aanvragen die niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
1.1
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
2. Eiser is een 35-jarige man die met ingang van 15 maart 2009 met tussenpozen een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ontvangt. Op 21 mei 2019 heeft het college de bijstandsuitkering van eiser ingetrokken na opschorting per 10 mei 2019. Eiser heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen dit besluit.
Op 20 januari 2020 respectievelijk 16 juli 2020 heeft eiser weer een bijstandsuitkering aangevraagd. Deze aanvragen zijn door het college bij besluit van 24 februari 2020 (primair besluit I) respectievelijk 2 september 2020 (primair besluit II) buiten behandeling gesteld, omdat eiser niet alle benodigde informatie had verstrekt.
Op 9 maart 2021 heeft eiser opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd. Met het besluit van 12 april 2021 heeft het college aan eiser een bijstandsuitkering met ingang van
9 maart 2021 toegekend.
Bij brief van 22 mei 2022 heeft eiser aan het college verzocht om toekenning van een bijstandsuitkering met terugwerkende kracht voor de periode van 10 mei 2019 tot en met
9 maart 2021.
Met het besluit van 27 mei 2022 (primair besluit III) heeft het college het verzoek van eiser afgewezen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten I, II en III.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard voor wat betreft het primaire besluit III en niet-ontvankelijk verklaard voor wat betreft de primaire besluiten I en II.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bestreden besluit
3. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit III terecht ongegrond is verklaard. Voor wat betreft het toekennen van de bijstandsuitkering met terugwerkende kracht over de periode van 10 mei 2019 tot en met 9 maart 2021 merkt het college op dat de psychische klachten van eiser niet kunnen leiden tot bijzondere omstandigheden op grond waarvan bijstand met terugwerkende kracht moet worden toegekend.
3.1
Het bezwaar gericht tegen de primaire besluiten I en II is volgens het college terecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze te laat is ingediend. Het bezwaarschrift van
9 juni 2022 is buiten de bezwaartermijn verstuurd en ontvangen. Het college stelt dat eiser weliswaar gebukt ging onder psychische klachten, maar dat hem ook handvatten zijn aangeboden om zijn zaken op orde te krijgen. Kortom, er zijn geen omstandigheden aangevoerd door eiser waaruit zou blijken dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Beroepsgronden
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij ten onrechte geen bijstandsuitkering met terugwerkende kracht heeft ontvangen voor de periode van 10 mei 2019 tot en met
8 maart 2021. Daarnaast stelt eiser niet bekend te zijn met de primaire besluiten I en II, dan wel dat deze besluiten op onjuiste wijze aan hem bekend zijn gemaakt. Als eiser de besluiten I en II al heeft gehad, dan was hij in ieder geval niet in staat om daar adequaat op te reageren. Eiser heeft namelijk al langere tijd last van verschillende gezondheidsklachten met name van psychische aard. Ook heeft eiser diverse instanties om hulp gevraagd, maar niemand wilde hem helpen. Eiser is van mening dat zijn psychische klachten hem in de relevante periode verhinderden om te voldoen aan hetgeen in het kader van een bijstandsaanvraag van hem werd verlangd.
Oordeel van de rechtbank
Bekendmaking primaire besluiten I en II
5. De rechtbank moet beoordelen of het college het bezwaar gericht tegen de primaire besluiten I en II terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5.1
Het college heeft als werkwijze dat bij mensen zonder vaste woon- of verblijfplaats die een postadres bij hem hebben de voor de betrokkenen bestemde post in een voor hun aangemaakt postvakje wordt gedeponeerd.
5.2
Het in een brievenbus deponeren van een besluit kan voor de toepassing van artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden vergeleken met een niet-aangetekende verzending per post. [1] Daarom is het bij betwisting van die deponering aan het college om aannemelijk te maken dat de primaire besluiten I en II op die datum daadwerkelijk in het postbakje zijn gedeponeerd. Ter zitting heeft het college aangegeven dat uit het systeem volgt dat de primaire besluiten I en II zijn gedeponeerd in het postbakje van eiser. Daarnaast stelt het college dat eiser niet gemotiveerd heeft betwist dat de deponering op onjuiste gronden is geschied. De rechtbank volgt het college in dit standpunt.
Verschoonbaarheid termijnoverschrijding
6. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Indien een belanghebbende stelt dat het niet tijdig indienen van een bezwaarschrift het gevolg is van een hem niet toe te rekenen omstandigheid, rust op hem de last de feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest.
6.1
Eiser heeft aangevoerd dat als hij de primaire besluiten I en II al heeft gehad, hij in ieder geval vanwege medische redenen niet in staat was om daar adequaat op te reageren. Ter onderbouwing van zijn medische situatie heeft eiser een aantal stukken overgelegd. Het college had daarom toepassing moeten geven aan artikel 6:11 van de Awb.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de periode van 25 februari 2020 tot en met 6 april 2020 (bezwaartermijn primair besluit I) en de periode van 3 september 2020 tot en met 14 oktober 2020 (bezwaartermijn primair besluit II) niet in staat was om adequaat te reageren oftewel tijdig bezwaar te maken. Anders dan eiser meent, blijkt dit niet uit de door hem overgelegde stukken. Uit het door eiser overgelegde huisartsenjournaal en het verslag van de crisisdienst blijkt wel dat eiser tijdens de bezwaartermijn psychische klachten had en daarvoor onder behandeling was. Uit deze stukken blijkt echter niet dat eiser tijdens de bezwaartermijn buiten staat was zijn post open te (laten) maken en zijn belangen te behartigen of te laten behartigen. Uit het crisisverslag en de e-mail van [hulpverlening] blijkt eerder het tegendeel. Daarnaast volgt uit de dossierstukken dat eiser in staat was om op 26 augustus 2020 een hersteltermijnbrief op te halen uit zijn postbakje bij het college. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom eiser wel in staat was om zijn post op te halen, maar niet om tijdig bezwaar te (laten) maken. De door eiser aangevoerde omstandigheden kunnen dan ook niet leiden tot het oordeel dat de termijnoverschrijding hem niet kan worden tegengeworpen.
6.3
Op grond van het voorgaande moet worden geoordeeld dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Het college heeft het bezwaar van eiser voor zover dit zich richt tegen de primaire besluiten I en II dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Bijstandsverlening met terugwerkende kracht
7. Het college kent op grond van artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet, als het vaststelt dat er recht op bijstand is, bijstand toe met ingang van de datum waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om daartoe een aanvraag in te dienen. Het is daarmee in beginsel niet mogelijk om bijstand met terugwerkende kracht te verlenen: de belanghebbende is er zelf verantwoordelijk voor om zijn aanspraak op bijstand op tijd geldend te maken. Bijzondere omstandigheden kunnen rechtvaardigen dat met terugwerkende kracht bijstand wordt verleend. Van zulke omstandigheden is met name sprake als de belanghebbende over de verlate melding en aanvraag redelijkerwijs niet geacht kan worden in verzuim te zijn geweest. Dit is bijvoorbeeld aan de orde als iemand vanwege psychische klachten niet in staat is zijn of haar belangen te (laten) behartigen. [2]
7.1
Eiser betoogt dat in zijn geval sprake is van de hiervoor genoemde bijzondere omstandigheden. Hij was gezien zijn psychische gesteldheid niet in staat om te voldoen aan hetgeen in het kader van een bijstandsaanvraag van hem werd verlangd. Het feit dat bepaalde handelingen door eiser wel werden verricht, betekent volgens eiser niet dat hij daarom ook in staat was verder aan de gestelde eisen te voldoen.
7.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden, op grond waarvan het college met terugwerkende kracht een bijstandsuitkering zou moeten toekennen. De rechtbank maakt uit de dossierstukken op dat eiser al lange tijd kampt met psychische klachten, maar eiser heeft onvoldoende met objectieve bewijsmiddelen onderbouwd dat in de periode van 10 mei 2019 tot en met 9 maart 2021 sprake was van dusdanige psychische klachten dat hij niet in staat was om, eventueel met behulp van derden, de in het kader van zijn bijstandsaanvraag gevraagde informatie aan te leveren. Hierbij merkt de rechtbank op dat uit de dossierstukken blijkt dat aan eiser meerdere malen hulp is geboden, maar dat hij deze hulp kennelijk niet heeft aangenomen. Bovendien was eiser in staat om op 20 januari 2020 en 16 juli 2020 een bijstandsuitkering aan te vragen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom eiser wel in staat was om een bijstandsuitkering aan te vragen, maar niet om de hiertoe benodigde gegevens aan te leveren.
7.3
Het college heeft zijn verzoek om bijstand met terugwerkende kracht te verstrekken daarom terecht afgewezen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier op 1 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:41
1. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
2. Indien de bekendmaking van het besluit niet kan geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid, geschiedt zij op een andere geschikte wijze.
Artikel 6:11
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Participatiewet
Artikel 43, eerste lid
Het college stelt het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag of, indien een schriftelijke aanvraag niet mogelijk is, ambtshalve vast.
Artikel 44, eerste lid
Indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, wordt de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voorzover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW7796.
2.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA0568.