ECLI:NL:RBZWB:2023:838

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
22/198
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep tegen naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en verzuimboete

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 februari 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd van € 552 voor de periode van 24 september 2019 tot en met 23 september 2020, evenals een verzuimboete van € 552. De rechtbank behandelt de ontvankelijkheid van het beroep, waarbij de belanghebbende aanvoert dat hij de uitspraak op bezwaar niet heeft ontvangen. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de verzending van de uitspraak op bezwaar, waardoor het beroep ontvankelijk is.

Vervolgens beoordeelt de rechtbank de naheffingsaanslag en de boete. De rechtbank stelt vast dat de auto van de belanghebbende op een openbare parkeerplaats stond, wat gebruik van de openbare weg inhoudt, en dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De rechtbank wijst de argumenten van de belanghebbende af, die stelt dat de naheffingsaanslag te hoog is en dat hij geen overlast heeft veroorzaakt. De rechtbank concludeert dat de boete ook terecht is opgelegd, aangezien de belanghebbende wist dat hij de auto niet op de openbare weg mocht parkeren vanwege de schorsing van het kenteken.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de naheffingsaanslag en de boete in stand blijven. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/198

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 februari 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

en

de inspecteur van de belastingdienst.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 29 januari 2021.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de periode 24 september 2019 tot en met 23 september 2020 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 552 (de naheffingsaanslag). Gelijktijdig heeft de inspecteur een verzuimboete opgelegd van € 552 (de boete).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 26 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur: [inspecteur] .

Feiten

2. Belanghebbende is vanaf 24 maart 2016 houder van een Daihatsu Feroza Softtop met kenteken [kenteken] (de auto). De geldigheid van het kentekenbewijs was geschorst van 27 juni 2019 tot en met 26 juni 2020 en van 26 juni 2020 tot en met 26 juni 2021.
2.1.
De inspecteur heeft de naheffingsaanslag en de boete opgelegd omdat op 30 augustus 2020 door de politie eenheid van Zeeland-West-Brabant is geconstateerd dat de auto geparkeerd stond op een aan de openbare weg gelegen parkeerplaats.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het beroep ontvankelijk is. Als het beroep ontvankelijk is, beoordeelt de rechtbank of de naheffingsaanslag en de boete terecht zijn opgelegd en niet te hoog zijn. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ontvankelijk. De naheffingsaanslag en de boete zijn terecht opgelegd en niet te hoog. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Ontvankelijkheid beroep
5. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. [1] Deze termijn vangt aan op de dag na die van dagtekening van een uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. [2]
5.1.
Het (bezwaarschrift dat is doorgezonden als) beroepschrift is door de inspecteur ontvangen op 6 december 2021. De beroepstermijn van zes weken is daarmee overschreden. Belanghebbende stelt dat hij de uitspraak op bezwaar niet ontvangen heeft.
5.2.
In de betwisting van de ontvangst van de uitspraak op bezwaar ligt een betwisting van de verzending van de uitspraak op bezwaar begrepen en derhalve een betwisting van de bekendmaking hiervan. [3] Het is aan de inspecteur om de verzending van de uitspraak op bezwaar aannemelijk te maken. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de verzending van de uitspraak op bezwaar niet aannemelijk heeft gemaakt, omdat hij de verzending niet onderbouwd heeft aan de hand van een verzendadministratie. Daarmee is niet aannemelijk dat de uitspraak op bezwaar bekend is gemaakt op de datum van dagtekening.
5.3.
De beroepstermijn vangt in dit geval pas aan op de dag van ontvangst door belanghebbende van de uitspraak op bezwaar of een afschrift daarvan. [4] Op het moment dat belanghebbende het (bezwaarschrift dat is doorgezonden als) beroepschrift heeft ingediend, was hij nog niet bekend met de uitspraak op bezwaar. Dat volgt uit de tekst van het bezwaarschrift en het feit dat belanghebbende telefonisch contact heeft opgenomen met de inspecteur, omdat hij nog niets had gehoord op zijn (eerste) bezwaarschrift. Er moet dan van worden uitgegaan dat sprake is van een voor het begin van de beroepstermijn ingediend beroepschrift. Aangezien de uitspraak op bezwaar wel reeds tot stand was gekomen, is het beroep ontvankelijk. [5]
Naheffingsaanslag
6. Indien met een auto van de weg gebruik wordt gemaakt terwijl voor deze auto een schorsing geldt, kan motorrijtuigenbelasting worden nageheven. [6] De na te heffen belasting wordt berekend over een tijdsduur van vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden met als laatste tijdvak dat waarin het gebruik van de weg is geconstateerd. [7] Indien blijkt dat de belasting over (een gedeelte van) de periode waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft voor het motorrijtuig is betaald, wordt de belasting in zoverre verminderd. [8]
6.1.
Belanghebbende stelt dat de auto in een doodlopende straat op de parkeerplaats naast zijn tuin stond, omdat in zijn tuin graafwerkzaamheden werden verricht. Hij stelt dat de naheffingsaanslag te hoog en zeer overdreven is omdat de auto een zeer korte tijd in een leeg parkeervak op de openbare weg heeft gestaan en er niet mee is gereden. Hij heeft de openbare orde niet verstoord of in gevaar gebracht. Het was gepast geweest als hem enkel een waarschuwing was gegeven.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de auto geparkeerd stond op een openbare parkeerplaats, waardoor sprake is van gebruik van de openbare weg. Derhalve is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Dat de auto maar een korte tijd op het parkeervak zou hebben gestaan, is daarbij niet van belang. [9] De naheffingsaanslag is berekend over de juiste periode. De naheffingsaanslag is daarom niet te hoog.
Boete
7. De boete is in overeenstemming met de wet opgelegd. [10] Het beboetbare feit is begaan. Belanghebbende heeft namelijk gebruik gemaakt van de openbare weg tijdens een voor de auto geldende schorsing. Opmerking verdient verder dat opzet of schuld niet vereist is. Wel moet een boete achterwege blijven bij afwezigheid van alle schuld (avas). Daarvan is sprake als belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om het verweten feit, op grond waarvan te weinig belasting zou zijn geheven, te voorkomen. [11]
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van avas. Belanghebbende was bekend met het feit dat het een openbare parkeerplaats betrof waar hij de auto parkeerde. Ook wist hij dat hij de auto daar niet mocht parkeren, omdat de auto geschorst was. Naar het oordeel van de rechtbank is de boete tevens passend en geboden. Andere feiten en omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven tot vermindering van de boete zijn niet gesteld of gebleken.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag en de boete in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A. Hage, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 13 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
3.Hoge Raad 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1102, r.o. 2.4.2.
4.Hoge Raad 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:930, r.o. 3.3.5.
5.Artikel 6:10, eerste lid, onderdeel a van de Awb.
6.Artikel 35, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB).
7.Artikel 35, tweede lid, van de Wet MRB.
8.Artikel 35, tweede en vijfde lid, van de Wet MRB.
9.Hoge Raad 25 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:973.
10.Artikel 37 van de Wet MRB in combinatie met artikel 67c van de AWR.
11.Hoge Raad 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:844.