ECLI:NL:RBZWB:2023:8322

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
BRE 22/4765
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting 2018 van een in België woonachtige belanghebbende met betrekking tot pensioenuitkeringen en het belastingverdrag tussen Nederland en België

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 november 2023, wordt het beroep van een belanghebbende tegen de aanslag inkomstenbelasting (IB) voor het jaar 2018 beoordeeld. De belanghebbende, die sinds 2003 in België woont, heeft een aanslag ontvangen op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.002 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 110. De inspecteur van de Belastingdienst heeft het bezwaar van de belanghebbende afgewezen, waarna de rechtbank de zaak op 19 oktober 2023 heeft behandeld. De rechtbank concludeert dat Nederland het heffingsrecht heeft over de pensioenuitkeringen van de belanghebbende, ondanks zijn beroep op het vertrouwensbeginsel en de argumenten over de fiscale faciliteiten in Nederland. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de juiste procedure heeft gevolgd en dat de aanslag IB 2018 terecht is opgelegd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de aanslag in stand blijft en de belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/4765

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 november 2023 in de zaak tussen

ir. [belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 2 september 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting (IB) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 55.002 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 110.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende afgewezen.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 19 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft namens de inspecteur mr. [inspecteur] deelgenomen. Belanghebbende is, met bericht aan de rechtbank, niet verschenen. Van het verhandelde ter zitting is geen proces-verbaal opgemaakt aangezien geen inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden.

Feiten

2. Belanghebbende is op 5 maart 2003 geëmigreerd uit Nederland en sindsdien woonachtig in België.
2.1.
Belanghebbende is van 16 juni 1969 tot 1 juni 2004 (datum pensionering) in Nederland in dienstbetrekking werkzaam geweest bij TNO. Gedurende deze periode zijn pensioenrechten opgebouwd bij de Stichting Pensioenfonds TNO. Vanaf 1 juni 2004 ontvangt belanghebbende hieruit periodieke pensioenuitkeringen (de pensioenuitkeringen).
2.2.
In 2018 heeft belanghebbende pensioenuitkeringen van € 55.002 ontvangen waarop € 12.077 aan loonbelasting is ingehouden.
2.3.
De Belastingdienst / kantoor Rotterdam heeft met belanghebbende gecorrespondeerd met betrekking tot de toewijzing van het heffingsrecht over de pensioenuitkeringen in brieven van 22 maart 2007 en 20 mei 2009. In de brief van 22 maart 2007 is opgenomen:
“op grond van artikel 18 van het Verdrag met België mag Nederland niet heffen over uw loon uit vroegere dienstbetrekking”. In de brief van 20 mei 2009 is belanghebbende geïnformeerd dat zijn TNO pensioen niet kwalificeert als een overheidspensioen. Vervolgens is opgenomen:
“In deze casus betekent dit dat artikel 18, paragraaf 1, onderdeel a, van het belastingverdrag met België het heffingsrecht aan België toewijst”.
2.4.
De inspecteur heeft op grond van de regeling tussen Nederland en België inzake de rechtstreekse uitwisseling van fiscale inlichtingen [1] (de grensregeling) informatie opgevraagd bij de Belgische belastingautoriteiten (FOD Financiën). Op 5 februari 2020 is de inspecteur geïnformeerd dat de pensioenuitkeringen niet in de Belgische inkomstenbelastingheffing zijn betrokken op grond van een uitspraak van het Hof van Beroep te Antwerpen van 26 juni 2012 in een door belanghebbende gevoerde procedure.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de aanslag IB 2018 naar een te hoog bedrag is vastgesteld. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of Nederland het heffingsrecht heeft over de pensioenuitkeringen op grond van het belastingverdrag tussen Nederland en België [2] (het belastingverdrag) en of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het vertrouwensbeginsel, zijn geschonden.
4. De rechtbank is van oordeel dat Nederland het heffingsrecht heeft over de pensioenuitkeringen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet zijn geschonden. De aanslag IB 2018 is daarom tot het juiste bedrag opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen dit heeft.

Motivering

Heeft Nederland het heffingsrecht op grond van het belastingverdrag?
5. De rechtbank dient te beoordelen of het heffingsrecht over de pensioenuitkeringen aan Nederland is toegewezen onder het belastingverdrag. Artikel 18 van het belastingverdrag luidt – voor zover van belang – als volgt:

“1. a. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 19, paragraaf 2, zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald aan een inwoner van een verdragsluitende Staat ter zake van een vroegere dienstbetrekking, alsmede lijfrenten en uitkeringen – al dan niet periodiek – uit pensioensparen, pensioenfondsen en groepsverzekeringen betaald aan een inwoner van een verdragsluitende Staat, slechts in die Staat belastbaar. (…)

2. Niettegenstaande het bepaalde in paragraaf 1, mag een daar bedoeld inkomstenbestanddeel ook worden belast in de verdragsluitende Staat waaruit dit inkomstenbestanddeel afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat, indien en voor zover:

a. wat betreft inkomstenbestanddelen als bedoeld in paragraaf 1, subparagraaf a, de aanspraak op dat inkomstenbestanddeel in de verdragsluitende Staat waaruit het afkomstig is van belasting is vrijgesteld, dan wel de bijdragen die daarvoor zijn betaald aan het pensioenfonds, pensioenspaarfonds of de vennootschap die het inkomstenbestanddeel verschuldigd is, in het verleden bij het bepalen van het in die Staat belastbare inkomen in aftrek zijn gebracht, dan wel anderszins in het verleden in die Staat in aanmerking zijn gekomen voor fiscale faciliëring; en
b. wat betreft inkomstenbestanddelen als bedoeld in paragraaf 1, subparagrafen a en b, dat inkomstenbestanddeel in de verdragsluitende Staat waarvan de genieter ervan inwoner is niet tegen het algemeen van toepassing zijnde belastingtarief voor inkomsten verkregen uit niet zelfstandige beroepen, dan wel het brutobedrag van dit inkomstenbestanddeel voor minder dan 90 percent, in de belastingheffing wordt betrokken.
Het vorenstaande is echter uitsluitend van toepassing indien het totale brutobedrag van de inkomstenbestanddelen die op grond van het vorenstaande in de verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig zijn, belastbaar zouden zijn, in het kalenderjaar een bedrag van 25.000 euro te boven gaat.”
5.1.
Belanghebbende stelt dat zijn pensioenrechten naar Belgisch recht individueel en definitief verworven zijn en er daarom geen sprake is van een pensioen in de zin van artikel 18 van het belastingverdrag. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 3.2, tweede lid, van het belastingverdrag, het begrip pensioen op basis van de Nederlandse wetgeving uitgelegd dient te worden. Uit door de Stichting Pensioenfonds TNO gerenseigneerde gegevens volgt dat belanghebbende uitkeringen verkrijgt op basis van een voor de Nederlandse wetgeving kwalificerende pensioenregeling [3] . Dat hierbij aan belanghebbende een onvoorwaardelijk recht op pensioen is toegekend, maakt dit niet anders. De rechtbank is daarom van oordeel dat artikel 18 van het belastingverdrag van toepassing is op de pensioenuitkeringen.
5.2.
De rechtbank beoordeelt of aan de voorwaarden van artikel 18, tweede lid, van het belastingverdrag is voldaan.
Letter aBelanghebbende stelt dat aan deze voorwaarde niet is voldaan omdat gedurende de opbouwfase geen sprake is geweest van fiscale faciliëring in Nederland.
De rechtbank overweegt dat het een algemeen bekend feit is dat gedurende de opbouwfase de omkeerregeling van toepassing was (de pensioenpremies aftrekbaar, de latere pensioenuitkeringen belastbaar). Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat belanghebbende de meest gerede partij is om het bewijs te leveren dat er gedurende de opbouwfase geen fiscale faciliëring van toepassing was. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende geen enkel concreet verifieerbaar stuk overgelegd om dit aannemelijk te maken.
Letter bUit de informatie die de inspecteur heeft verkregen van de Belgische belastingautoriteiten volgt dat de pensioenuitkeringen niet in de progressieve Belgische inkomstenbelasting zijn betrokken.
Aangezien de pensioenuitkeringen in 2018 tevens een bedrag van € 25.000 te boven gaan, is aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 18, tweede lid, van het belastingverdrag voldaan. Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat het heffingsrecht over de pensioenuitkeringen aan Nederland is toegewezen.
Kan belanghebbende een beroep doen op het vertrouwensbeginsel?
5.3.
Belanghebbende doet een beroep op het vertrouwensbeginsel op grond van de inhoud van de brieven van de Belastingdienst uit 2007 en 2009. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur hiermee een toezegging heeft gedaan die opgevat kan worden als een bewuste standpuntbepaling waaraan belanghebbende het vertrouwen mag ontlenen dat zijn pensioenuitkeringen niet in Nederland belastbaar zijn.
Voor binding van de inspecteur op grond van het vertrouwensbeginsel is een voorwaarde dat de door de belanghebbende verstrekte en voor de toezegging relevante gegevens juist en volledig zijn verstrekt [4] . Een relevant gegeven is in dit geval dat belanghebbende in België procedeerde over de al dan niet belastbaarheid van de pensioenuitkeringen. De rechtbank acht aannemelijk dat in de brief van 20 mei 2009 een voorbehoud zou zijn gemaakt indien de Belastingdienst toen van die procedure op de hoogte was geweest. De rechtbank is daarom van oordeel dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.
Informatie met betrekking tot de Belgische belastingheffing onrechtmatig verkregen?
5.4.
Op grond van artikel 29 van het belastingverdrag heeft de inspecteur de bevoegdheid voor de belastingheffing relevante informatie op te vragen bij de Belgische autoriteiten. Deze bevoegdheid is nader uitgewerkt in de grensregeling waarbij tevens het toepasselijke EU-recht in aanmerking is genomen. Anders dan belanghebbende stelt, is de van toepassing zijnde formele procedure door de inspecteur op de juiste wijze gevolgd. Daarom faalt de stelling van belanghebbende dat de informatie met betrekking tot zijn Belgische belastingpositie onrechtmatig is verkregen.
Zijn alle op de zaak betrekking hebbende stukken door de inspecteur verstrekt?
5.5.
De inspecteur dient alle op de zaak betrekking hebbende stukken te overleggen [5] . Belanghebbende stelt dat de door de Belgische belastingautoriteiten gerenseigneerde gegevens alsmede de opdracht van de Belastingdienst aan de Stichting Pensioenfonds TNO om loonbelasting in te houden over de pensioenuitkeringen ontbreken. De rechtbank stelt vast dat het renseignement ontvangen van de Belgische belastingautoriteiten door de inspecteur als bijlage bij zijn verweerschrift is gevoegd. De inspecteur voert aan dat de Stichting Pensioenfonds TNO zelfstandig dient te beoordelen of over de pensioenuitkeringen loonbelasting ingehouden dient te worden. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat er geen document bestaat waarin de inspecteur de Stichting Pensioenfonds TNO instrueert om loonbelasting in te houden over de pensioenuitkeringen. De stelling van belanghebbende dat niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken door de inspecteur zijn verstrekt slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag IB 2018 in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van proceskosten.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zij niet kan oordelen over de inhouding van loonbelasting door de Stichting Pensioenfonds TNO over 2018 en daaropvolgende jaren omdat zij niet buiten de omvang van het geding kan treden [6] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 30 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Zie www.rijksoverheid.nl/documenten/circulaires/2011/05/03/regeling-tussennederland-
2.Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen gesloten op 5 juni 2001
3.Artikel 18, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964
4.Zie Hoge Raad 26 september 1979, ECLI:NL:HR:1979:AM4918 en Hoge Raad 21 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY6916
5.Artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
6.Artikel 8:69, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht