ECLI:NL:RBZWB:2023:8305

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
AWB- 23_2670
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de invordering van een dwangsom door de burgemeester van Oosterhout na overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de burgemeester van Oosterhout tot invordering van een dwangsom van € 2.500,-. De burgemeester had op 27 januari 2023 vastgesteld dat eiser op 5 december 2022 de aan hem opgelegde last onder dwangsom had overtreden. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de burgemeester verklaarde het bezwaar ongegrond in het bestreden besluit van 14 april 2023. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 13 oktober 2023 de zaak heeft behandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester op 20 mei 2021 een last onder dwangsom aan eiser had opgelegd wegens het handelen in strijd met artikel 2:74 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Eiser was op 5 december 2022 samen met een bestuurder van een auto aangehouden, waarbij diverse verdovende middelen en contant geld werden aangetroffen. De burgemeester concludeerde dat eiser niet aan de last had voldaan, wat leidde tot de invordering van de dwangsom.

Tijdens de zitting heeft de rechtbank de beroepsgronden van eiser beoordeeld, waaronder de vraag of eiser als overtreder kan worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester voldoende feiten en omstandigheden had vastgesteld die de overtreding van de APV door eiser onderbouwden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de invordering van de dwangsom van € 2.500,- door de burgemeester rechtmatig was.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2670 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. D.T. Stoof,
en

de burgemeester van de gemeente Oosterhout, de burgemeester,

verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de burgemeester tot invordering van een dwangsom van € 2.500,-.
Bij besluit van 27 januari 2023 (primair besluit) heeft de burgemeester vastgesteld dat eiser op 5 december 2022 de aan hem opgelegde last onder dwangsom heeft overtreden, waardoor een dwangsom is van € 2.500,- is verbeurd. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
In het bestreden besluit van 14 april 2023 (bestreden besluit) heeft de burgemeester het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De burgemeester heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 13 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de burgemeester, [naam] . Eiser was niet bij de zitting aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt de invordering van de dwangsom van € 2.500,-. Zij doet dit onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
1.1.
De burgemeester heeft op 20 mei 2021 aan eiser een last onder dwangsom opgelegd wegens het handelen in strijd met artikel 2:74 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). De burgemeester heeft eiser gelast om de geconstateerde overtreding van artikel 2:74 van de APV niet herhalen. Indien eiser niet aan de last voldoet en wederom artikel 2:74, eerste lid, van de APV overtreedt, zal eiser van rechtswege een dwangsom verbeuren van € 2.500,- per constatering, met een maximum van € 10.000,-. Dit besluit is onherroepelijk.
1.2.
Op 5 december 2022 is eiser, samen met de bestuurder van een auto, aangehouden. Eiser was in het bezit van een geldbedrag van € 265,20. Verder werden in de auto diverse middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet aangetroffen, namelijk 38,7 gram hennep, 25,2 gram hasj, 5,4 gram cocaïne en 2,7 gram crack, verpakt in twee zwartkleurige en bolvormige sokken en verdeeld over diverse gripzakjes en ponypacks.
1.3.
De burgemeester heeft geconstateerd dat niet aan de last onder dwangsom is voldaan en er een dwangsom is verbeurd. Met het primaire besluit heeft de burgemeester de verbeurde dwangsom ingevorderd. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
1.4.
De Adviescommissie Algemene wet bestuursrecht heeft de burgemeester op 30 maart 2023 geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren.
1.5.
Met het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Wettelijk kader
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat is de omvang van het geding?
3. Ter zitting is namens eiser de omvang van het geding beperkt tot de vraag of eiser kan worden aangemerkt als overtreder. Eisers gemachtigde heeft de beroepsgronden dat sprake is van schending van het ne bis in idem-beginsel en dat er sprake is van bijzondere omstandigheden om van invordering af te zien, ter zitting ingetrokken.
De rechtbank zal in deze uitspraak dan ook beperken tot de vraag of eiser artikel 2:74 van de APV heeft overtreden en er op die grond een dwangsom is verbeurd.
De last onder dwangsom
Is er sprake van een overtreding van artikel 2:74 van de APV?
4.1.
Op grond van artikel 2:74 van de APV is het onverminderd het bepaalde in de Opiumwet verboden op of aan een openbare plaats post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om, al dan niet tegen betaling, middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Standpunt eiser
4.2
De burgemeester heeft onvoldoende gemotiveerd op basis van welke feiten en omstandigheden wordt geconstateerd dat eiser artikel 2:74 van de APV heeft overtreden. De verdenking ten aanzien van het voorhanden hebben van en de handel in verdovende middelen is alleen gebaseerd op het feit dat eiser in een auto zat waarin verdovende middelen zijn gevonden. Eiser heeft tegenover de politie meermaals verklaard dat de verdovende middelen niet van hem waren en ook niet in zijn auto werden aangetroffen.
Het feit dat eiser een geldbedrag bij zich had, duidt niet op drugshandel. Eiser is dan ook van mening dat hij zich niet heeft beziggehouden met de handel in verdovende middelen, zodat er geen sprake is van een overtreding en de last onder dwangsom ten onrechte is ingevorderd.
Standpunt verweerder
4.3.
De burgemeester voert aan dat de bepaling van artikel 2:74 van de APV ziet op handhaving van de openbare orde. Dit artikel geeft de mogelijkheid om drugshandelaars weg te sturen of weg te houden. Artikel 2:74 van de APV wordt ook al overtreden door het ‘zich ophouden met het kennelijk doel’ zoals omschreven in het artikel. Het ‘kennelijke doel’ om in drugs te handelen kan blijken uit ervaringsfeiten en omstandigheden.
Gelet op de feiten en omstandigheden zoals beschreven in de bestuurlijke rapportage, heeft eiser artikel 2:74 van de APV overtreden. Dat de aangetroffen drugs niet van eiser zijn, niet zou zijn gebleken van een handelshoeveelheid drugs of van daadwerkelijke aan- of verkoop daarvan, is voor een overtreding van artikel 2:74 van de APV niet van belang.
Oordeel rechtbank
4.4
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat aan een invorderingsbesluit een deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden ten grondslag dient te liggen. Dit brengt mee dat de waarneming van feiten en omstandigheden die leiden tot verbeurte van de dwangsom dient te worden gedaan door een ter zake deskundige medewerker van het bevoegd gezag en dat bevindingen op schrift worden gesteld. Het geschrift dient in beginsel ten minste de plaats, het tijdstip en de datum van de waarneming, een inzichtelijke beschrijving van de gehanteerde werkwijze en een inzichtelijke beschrijving van hetgeen is waargenomen te bevatten. Dit geschrift dient voorts te zijn voorzien van een ondertekening door de opsteller en een dagtekening. Het niet volledig voldoen aan deze eisen betekent niet in alle gevallen dat een deugdelijke en controleerbare vaststelling ontbreekt. Ook op basis van ander bewijsmateriaal, zoals foto’s, kan een deugdelijke en controleerbare vaststelling van de relevante feiten en omstandigheden plaatsvinden. [1]
Een bestuursorgaan mag, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid om het bewijs zelf vast te stellen, in beginsel af gaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze eigen waarneming van de opsteller hiervan weergeven. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van de betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. [2]
4.5.
De vaststelling van de burgemeester dat eiser artikel 2:74 van de APV heeft overtreden is gebaseerd op de bestuurlijke rapportage die is opgemaakt op 8 januari 2023.
Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat eiser hennep in zijn bezit had en dat er op de grond bij de bijrijdersstoel waar eiser zat - zichtbaar - twee bolvormige sokken met gripzakjes en ponypacks met drugs zijn aangetroffen, zoals hiervoor onder 1.2 beschreven. Ook had eiser een bedrag van € 265,20 aan contant geld in verschillende coupures bij zich. Het betroffen onder andere 10 biljetten van 20 euro en 6 biljetten van 10 euro. De aanwezigheid van drugs in gebruikershoeveelheden en geld in verschillende coupures vormen een indicatie voor drugshandel. Ook hield eiser zich op op een parkeerplaats die bekend staat als een parkeerplaats waar in drugs gehandeld wordt. Ten slotte heeft eiser antecedenten op het gebied van verdovende middelen.
4.6.
De burgemeester heeft met de bevindingen in de bestuurlijke rapportage, die door eiser niet zijn betwist, voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser zich op een openbare (parkeer)plaats heeft opgehouden met het kennelijke doel om verdovende middelen af te leveren, dan wel aan te bieden of te verwerven als bedoeld in artikel 2:74 van de APV. Aan het bestreden besluit zijn voldoende concrete feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd om te concluderen dat eiser de APV-bepaling heeft overtreden en het besluit is voldoende gemotiveerd.
4.7
Bij een besluit omtrent invordering van een verbeurde dwangsom, dient aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht te worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Steun voor dit uitgangspunt kan worden gevonden in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115). Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. De burgemeester heeft dan ook de verbeurde dwangsom van € 2.500,- mogen invorderen. Eisers beroep slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

5. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Dat betekent dat de burgemeester op goede gronden de verbeurde dwangsom van € 2.500,- heeft ingevorderd.
6. Nu het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt eiser het griffierecht niet terug. Ook krijgt hij geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier op 23 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht:
Op grond van artikel 5:31d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder last onder dwangsom verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Artikel 5:37, eerste lid, van de Awb luidt:
Alvorens aan te manen tot betaling van de dwangsom, beslist het bestuursorgaan bij beschikking omtrent de invordering van een dwangsom.
Algemene plaatselijke verordening gemeente Oosterhout 2021:
Op grond van artikel 2:74 van de APV is het onverminderd het bepaalde in de Opiumwet verboden op of aan een openbare plaats post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om, al dan niet tegen betaling, middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Voetnoten

1.ABRvS 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1146 en ABRvS 3 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1179.
2.ABRvS 11 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1117.