ECLI:NL:RBZWB:2023:8193

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
AWB- 21_5700
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 november 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Breda had op 29 november 2021 een naheffingsaanslag opgelegd aan belanghebbende, omdat op 9 oktober 2021 om 14:34 uur geen parkeerbelasting was voldaan voor een geparkeerde auto. De rechtbank behandelt het beroep dat door belanghebbende is ingediend, waarbij hij stelt dat de hoorplicht is geschonden en dat de naheffingsaanslag in strijd is met het legaliteitsbeginsel.

De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd. De rechtbank oordeelt dat de hoorplicht niet is geschonden, omdat de tekst van het bezwaar niet kan worden opgevat als een verzoek om gehoord te worden. Daarnaast wordt vastgesteld dat de naheffingsaanslag niet in strijd is met het legaliteitsbeginsel, aangezien de Gemeentewet de basis biedt voor het heffen van parkeerbelasting. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar in zijn bewijslast is geslaagd en dat er geen bewijs is geleverd dat er sprake was van laden of lossen van goederen, wat een uitzondering op de parkeerbelasting zou kunnen rechtvaardigen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de naheffingsaanslag gehandhaafd blijft. Belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/5700

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 november 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats 1] , belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar,

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 29 november 2021.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer] opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 13 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: mr. M. Meurs, verbonden aan [bedrijf] in [plaats 2] , namens de heffingsambtenaar. Belanghebbende en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Feiten

2. De auto met [kenteken] stond op 9 oktober 2021 omstreeks 14:34 uur geparkeerd aan de [adres] te [plaats 3] . Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2.1.
Op de foto’s van de scanauto is te zien dat de auto op een parkeerplaats stond, de portieren gesloten waren en geen personen zich in de nabijheid van het voertuig bevonden.
2.2.
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 66,80 bestaande uit een bedrag aan belasting van € 2,30 en € 64,50 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
4. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de aanslag parkeerbelasting terecht opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader van de rechtbank
5. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening parkeerbelastingen Breda 2021 (de Verordening) wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Formeel
Is de hoorplicht geschonden?
6. Belanghebbende stelt dat de hoorplicht is geschonden. Namens belanghebbende is in bezwaar verzocht om alle op de zaak betrekking hebbende stukken. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat dit inzagerecht is gekoppeld aan het recht om gehoord te worden.
Belanghebbende verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar de uitspraak van de Hoge Raad van 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1011.
6.1.
De stelling van belanghebbende, zoals hiervoor weergegeven, berust op een onjuiste lezing van het arrest. De in dat arrest gegeven rechtsregel is gegeven tegen de achtergrond van een
expliciet(maar voorwaardelijk) verzoek om gehoord te worden (namelijk pas na ontvangst en bestudering van alle stukken). Die situatie is anders dan de gang van zaken in de situatie van belanghebbende. Immers, belanghebbende presenteert een
implicietverzoek om te worden gehoord. De rechtbank is echter van oordeel dat de tekst van het bezwaar redelijkerwijs niet opgevat kan worden als dat het een verzoek om gehoord te worden herbergt. Maar zelfs als dat wel zo zou zijn, is de situatie anders dan die in het arrest. Dat brengt mee dat de gegeven rechtsregel hier niet van toepassing is. Ook anderszins is geen sprake van een reden waarom geoordeeld moet worden dat de heffingsambtenaar de wettelijke bepalingen over het horen in bezwaar geschonden heeft. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Is de aanslag in strijd met het legaliteitsbeginsel?
7. Belanghebbende stelt dat de parkeerbelasting is geheven in strijd met het (fiscale) legaliteitsbeginsel, nu een belasting op grond van artikel 104 van de Grondwet alleen uit hoofde van een wet in formele zin mag worden geheven.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van schending van het legaliteitsbeginsel. In artikel 225 van de Gemeentewet is vastgelegd dat een gemeente belasting mag heffen met als grondslag het parkeren. Dat is de wettelijke verankering als bedoeld in artikel 104 van de Grondwet. In artikel 225, zesde lid, van de Gemeentewet is vastgelegd bij welke aspecten van het parkeren aansluiting mag worden gezocht voor het tarief. Een verdere verankering in artikel 225 van de Gemeentewet, zoals belanghebbende bepleit, vloeit niet voort uit artikel 104 van de Grondwet. Voor zover belanghebbende bedoelt dat het bepaalde in artikel 225 van de Gemeentewet daarmee onredelijk is, kan de rechtbank daar niet op ingaan. Wetten in formele zin kunnen niet getoetst worden door de rechter, op grond van artikel 120 van de Grondwet. Van schending van het legaliteitsbeginsel is geen sprake. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
8. Niet in geschil is dat de [adres] te [plaats 3] door het college van burgemeester en wethouders is aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.
Is er sprake van onmiddellijk laden en lossen?
9. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat er sprake was van het laden en lossen van goederen met enige omvang en/of gewicht, zodat niet is voldaan aan de definitie van het begrip parkeren als bedoeld in de Gemeentewet.
9.1.
De rechtbank overweegt dat van laden en lossen sprake is bij het doen of laten staan van een voertuig voor het bij voortduring inladen of uitladen van zaken van enige omvang of enig gewicht, onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht en gedurende de tijd die daarvoor nodig is. [1] Het moet daarbij gaan om zaken van een zodanige omvang of gewicht dat zij niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per voertuig ter plaatse kunnen worden gehaald of gebracht. Indien de belanghebbende zich erop beroept dat sprake is geweest van laden en lossen, zal vastgesteld moeten worden of het voertuig uitsluitend heeft stilgestaan zo lang als nodig was voor het ononderbroken verrichten van het geheel van handelingen dat redelijkerwijs noodzakelijk is om zaken als hiervoor bedoeld ter plaatse in ontvangst te nemen en in het voertuig te brengen, dan wel uit het voertuig te halen en aan de geadresseerde af te geven. [2]
9.2.
De rechtbank stelt voorop dat het aan de heffingsambtenaar is om feiten te stellen en – bij betwisting daarvan - aannemelijk te maken dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar in zijn bewijslast is geslaagd en overweegt daartoe het volgende. Niet in geschil is dat de auto stil stond in een parkeervak aan de [adres] in [plaats 3] en dat geen parkeerbelasting is voldaan. Daarbij komt dat op de door de scanauto gemaakte foto’s geen bijzondere activiteiten waarneembaar zijn. De rechtbank is met de heffingsambtenaar van oordeel dat op grond hiervan niet kan worden geconcludeerd dat ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag sprake was van laden en/of lossen van goederen.
9.3.
Nu belanghebbende stelt dat sprake is van laden of lossen van goederen, is het aan hem om aannemelijk te maken dat sprake was van deze uitzondering op parkeren.
9.4.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende met zijn enkele stelling, zonder nadere onderbouwing, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een voorwerp van enige omvang of gewicht heeft geladen of gelost. Uit het voorgaande volgt dat sprake is van parkeren, waarvoor parkeerbelasting verschuldigd is. De naheffingsaanslag parkeerbelasting is terecht opgelegd.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd en gehandhaafd blijft. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed. Ook krijgt belanghebbende geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 24 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 12 mei 1999, ECLI:NL:HR:1990:AA2760.
2.Zie Hoge Raad 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:445.