ECLI:NL:RBZWB:2023:8004

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
BRE-22_3470
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen de belastingaanslag BPM na terugwijzing

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 november 2023, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V. uit [plaats], tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst behandeld. De zaak betreft de voldoening op aangifte van de belasting personenauto’s en motorrijwielen (BPM) met betrekking tot een aangifte van 20 augustus 2012. Het bezwaarschrift van belanghebbende, gedateerd 16 december 2012, werd pas op 20 december 2013 door de inspecteur ontvangen, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank oordeelt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, aangezien belanghebbende geen redenen heeft gegeven voor de termijnoverschrijding, zelfs niet na een terugwijzing voor een hoorzitting.

De rechtbank wijst ook het verzoek om immateriële schadevergoeding af, omdat de overschrijding van de redelijke termijn aan belanghebbende zelf te wijten is. De rechtbank concludeert dat het verzoek om terugwijzing naar de inspecteur door belanghebbende als een vertragingstactiek wordt gezien, wat de langere duur van de procedure rechtvaardigt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/3470

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 9 juni 2022, betreffende de voldoening op aangifte van de belasting personenauto’s en motorrijwielen (BPM) onder [aanslagnummer] .
1.1.
Omdat het beroep kennelijk ongegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

Procesverloop
2. Belanghebbende heeft een aangifte BPM gedaan met dagtekening 20 augustus 2012 en de verschuldigde BPM voldaan op 24 augustus 2012.
2.1.
Het bezwaarschrift van belanghebbende is gedagtekend 16 december 2012 en ontvangen door de inspecteur op 20 december 2013.
2.2.
Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 12 juli 2019 heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard.
2.3.
Bij vereenvoudigde uitspraak van 14 mei 2020 heeft de rechtbank het beroep van belanghebbende kennelijk ongegrond verklaard.
2.4.
Bij verzetuitspraak van 16 juli 2021 is het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank gegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij de uitspraak op bezwaar vernietigd en op verzoek van belanghebbende de zaak teruggewezen naar de inspecteur wegens zijn verzoek daartoe met als reden de kans te hebben de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding toe te lichten. De rechtbank heeft daarbij tevens een vergoeding om immateriële schade toegekend.
2.5.
De inspecteur heeft belanghebbende uitgenodigd voor een hoorgesprek. Dit hoorgesprek heeft plaatsgevonden op 16 december 2021.
2.6.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 juni 2022 het bezwaar (wederom) niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar niet tijdig was ingediend en er geen redenen voor verschoonbaarheid zijn gegeven.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het bezwaar te laat is ingediend en het te laat indienen niet verschoonbaar is. De inspecteur heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
Toetsingskader
Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. [1] Het hanteren van deze termijn is niet in strijd met het Unierecht. [2] Deze termijn begint op de dag na de van de voldoening, de inhouding of de afdracht.
Een bezwaarschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [3] Wanneer het bezwaarschrift (aangetekend of niet-aangetekend) met de gewone post [4] wordt verstuurd, is het bij ontvangst na het einde van de termijn onder voorwaarden ook tijdig ingediend. [5] Die voorwaarden zijn dat het bezwaarschrift voor het einde van de termijn op de post is gedaan én het niet later dan een week na afloop van de termijn bij het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, kan het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is anders als het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Dan laat het bestuursorgaan niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [6]
Is het bezwaarschrift te laat ingediend?
5. Vast staat dat de voldoening, de inhouding of de afdracht op 24 augustus 2012 heeft plaatsgevonden. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde dus op 5 oktober 2012.
5.1.
Het bezwaarschrift is bij de inspecteur op 20 december 2013 ontvangen. Het bezwaarschrift is dus niet tijdig ingediend.
Is het te laat indienen verontschuldigbaar?
6. Belanghebbende heeft, ook na de verzochte terugwijzing voor een hoorzitting in bezwaar, geen reden gegeven voor deze termijnoverschrijding. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken.

Conclusie en gevolgen

7. Het bezwaar is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom kennelijk ongegrond. Dat betekent dat de uitspraak op bezwaar in stand blijft.

Immateriëleschadevergoeding

8. Belanghebbende heeft verzocht om toekenning van een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
8.1.
De rechtbank heeft in de verzetprocedure reeds immateriëleschadevergoeding toegekend voor de overschrijding van de redelijke termijn tot dat moment. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn is overschreden. Belanghebbende heeft deze (verdere) overschrijding echter aan zichzelf te wijten, althans kan deze niet de inspecteur of de Staat worden verweten. Belanghebbende heeft namelijk in de eerdere procedure bewust verzocht de zaak te laten terugwijzen naar de inspecteur. Vervolgens heeft na de verwijzingsuitspraak een hoorgesprek plaatsgevonden, maar heeft belanghebbende zowel in dat gesprek als in de vooraf toegestuurde schriftelijke punten, niets aangedragen over de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. De rechtbank neemt daarbij in ogenschouw dat belanghebbende wordt bijgestaan door een professioneel gemachtigde die optreedt in zeer veel procedures op het gebied van de BPM, en waardoor dus mag worden verondersteld dat het gedane verzoek een belang ten aanzien van het materiële geschil dient. Indien dan bij het herstel van een procedureel gebrek geen enkele inhoudelijk opvolging plaatsvindt, en op die gang van zaken geen enkele toelichting komt, is dat een aanwijzing dat het doel van het verzoek niet is gelegen in het beslechten van het materiële geschil. Het verzoek tot terugwijzing naar de inspecteur beoordeelt de rechtbank daarom als een vertragingstactiek en een bijzondere omstandigheid die de langere duur van de berechting in eerste aanleg rechtvaardigt. [7] De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding een (aanvullende) vergoeding van immateriële schade toe te kennen voor de duur van de behandeling in eerste aanleg. De rechtbank wijst daarom het verzoek af.
Proceskostenveroordeling
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om immateriëleschadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 17 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Awb.
2.Hoge Raad 24 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0193.
3.Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
4.Onder gewone post wordt verstaan door PostNL of door ieder ander bij de Autoriteit Consument en Markt geregistreerd postvervoerbedrijf.
5.Dit volgt uit artikel 6:9, tweede lid, van de Awb.
6.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.
7.Vergelijk uitspraak Gerechtshof Amsterdam van 26 augustus 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2759