ECLI:NL:RBZWB:2023:7972

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
BRE - 22 _ 4732
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen kostenvergoeding in belastingzaak

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de beslissing op zijn verzoek om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase in het kader van de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 2 september 2022. De inspecteur had voor het jaar 2017 aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, met een gelijktijdige beschikking belastingrente. Het bezwaar van belanghebbende tegen deze aanslag en de belastingrentebeschikking werd gegrond verklaard, en er werd een vergoeding van € 269 toegekend voor de kosten van de bezwaarfase.

Tijdens de zitting op 15 november 2023 hebben partijen overeenstemming bereikt over de hoogte van de kostenvergoeding. Belanghebbende heeft recht op een totale kostenvergoeding van € 2.858 voor zowel de bezwaar- als beroepsfase. De kostenvergoeding voor de bezwaarfase is vastgesteld op € 1.184, terwijl de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase € 1.674 bedraagt. Daarnaast moet de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50 vergoeden.

Belanghebbende verzocht ook om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde echter dat de redelijke termijn niet is overschreden, aangezien de termijn begint te lopen op het moment dat de inspecteur het bezwaarschrift ontvangt, en de uitspraak op 16 november 2023 werd gedaan. Daarom heeft belanghebbende geen recht op een vergoeding van immateriële schade.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de kostenvergoedingsbeslissing, en stelt de kostenvergoeding voor de bezwaarfase vast op € 1.184. De inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende voor de beroepsfase tot een bedrag van € 1.674, en moet het griffierecht van € 50 vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/4732

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [woonplaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. I.A. Koole),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de beslissing op zijn verzoek om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase in het kader van de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 2 september 2022.
1.1.
De inspecteur heeft voor het jaar 2017 aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd en bij gelijktijdige beschikking belastingrente aan hem in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag IB/PVV 2017 en de belastingrentebeschikking bij uitspraak op bezwaar gegrond verklaard en de aanslag IB/PVV en de belastingrentebeschikking verminderd. Aan belanghebbende is een vergoeding van € 269 toegekend voor de kosten van de bezwaarfase.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, de gemachtigde, en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] , [inspecteur 3] en [inspecteur 4] .

Beoordeling door de rechtbank

2. Tussen partijen is de hoogte van de kostenvergoeding voor de bezwaarfase en de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase in geschil. Daarover hebben partijen ter zitting bij wijze van compromis overeenstemming bereikt. Partijen zijn het erover eens dat belanghebbende recht heeft op een (proces)kostenvergoeding van in totaal € 2.858 voor de bezwaar- en beroepsfase.
De kostenvergoeding voor de bezwaarfase bestaat uit 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor een (hoor)gesprek, met een waarde van € 296 per punt en een wegingsfactor 2, per saldo een bedrag van € 1.184. Bij de uitbetaling van deze kostenvergoeding mag de inspecteur rekening houden met de in bezwaar reeds toegekende vergoeding van € 269.
De proceskostenvergoeding voor de beroepsfase bestaat uit 1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 837 per punt en een wegingsfactor 1, per saldo een bedrag van € 1.674. De inspecteur wordt ook opgedragen het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50 aan belanghebbende te vergoeden.
2.1.
Belanghebbende heeft nog verzocht om een vergoeding van immateriële schade in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase bedraagt in eerste aanleg als uitgangspunt twee jaar. [1] De redelijke termijn begint te lopen op het moment dat de inspecteur het bezwaarschrift heeft ontvangen. Het bezwaarschrift is op 1 december 2021 door de inspecteur ontvangen. De rechtbank doet op 16 november 2023 uitspraak. Dat betekent dat de redelijke termijn niet is overschreden. Belanghebbende heeft reeds daarom geen recht op een vergoeding van immateriële schade in verband met de overschrijding van de redelijke termijn.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de kostenvergoedingsbeslissing;
- stelt de kostenvergoeding voor de bezwaarfase vast op € 1.184;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor de beroepsfase tot een bedrag van € 1.674;
- bepaalt dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50 aan hem moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 16 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [2]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
2.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.