In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de beslissing op zijn verzoek om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase in het kader van de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 2 september 2022. De inspecteur had voor het jaar 2017 aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, met een gelijktijdige beschikking belastingrente. Het bezwaar van belanghebbende tegen deze aanslag en de belastingrentebeschikking werd gegrond verklaard, en er werd een vergoeding van € 269 toegekend voor de kosten van de bezwaarfase.
Tijdens de zitting op 15 november 2023 hebben partijen overeenstemming bereikt over de hoogte van de kostenvergoeding. Belanghebbende heeft recht op een totale kostenvergoeding van € 2.858 voor zowel de bezwaar- als beroepsfase. De kostenvergoeding voor de bezwaarfase is vastgesteld op € 1.184, terwijl de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase € 1.674 bedraagt. Daarnaast moet de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50 vergoeden.
Belanghebbende verzocht ook om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde echter dat de redelijke termijn niet is overschreden, aangezien de termijn begint te lopen op het moment dat de inspecteur het bezwaarschrift ontvangt, en de uitspraak op 16 november 2023 werd gedaan. Daarom heeft belanghebbende geen recht op een vergoeding van immateriële schade.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de kostenvergoedingsbeslissing, en stelt de kostenvergoeding voor de bezwaarfase vast op € 1.184. De inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende voor de beroepsfase tot een bedrag van € 1.674, en moet het griffierecht van € 50 vergoeden.