ECLI:NL:RBZWB:2023:7923

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5590 en AWB- 22_5591
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van aanvragen om terug te komen op eerdere besluiten inzake Ziektewet en Wet WIA

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 14 november 2023, worden de beroepen van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvragen om terug te komen op eerdere besluiten van het UWV over de Ziektewet (ZW) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) beoordeeld. Eiseres had eerder aanvragen ingediend die door het UWV op 25 maart 2022 waren afgewezen. De rechtbank heeft de beroepen op 18 oktober 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en een vertegenwoordiger van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht niet is teruggekomen op de eerder genomen besluiten. Eiseres had geen rechtsmiddelen aangewend tegen de eerdere besluiten van het UWV, en de rechtbank stelt vast dat de eerdere besluiten in rechte zijn komen vast te staan. Terugkomen op een onherroepelijk besluit kan alleen als er nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Eiseres voerde aan dat zij slachtoffer was van identiteitsfraude en dat de gegevens in de polisadministratie niet klopten, maar de rechtbank oordeelt dat het UWV op basis van de beschikbare gegevens terecht heeft besloten om de aanvragen af te wijzen.

De rechtbank wijst het verzoek van eiseres om aanhouding van de zaken af, en concludeert dat de beroepen ongegrond zijn. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/5590 ZW en BRE 22/5591 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2023 in de zaken tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

gemachtigde: mr. J.J. Brosius,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvragen om terug te komen op de eerder genomen besluiten van 8 april 2021 over de Ziektewet (ZW) en van 7 mei 2021 over de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1.
Het UWV heeft deze aanvragen met de besluiten van 25 maart 2022 (primaire besluiten) afgewezen. Met de bestreden besluiten van 20 oktober 2022 op de bezwaren van eiseres is het UWV bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 18 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en mr. N. Regragui namens het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht niet is teruggekomen op eerder genomen besluiten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.
Feiten.
Het UWV heeft met het besluit van 18 februari 2021 aan eiseres per 25 september 2017 een ZW-uitkering toegekend. Het UWV heeft met het besluit van 10 maart 2021 aan eiseres per 24 september 2017 (lees: 25 september 2017) een WIA-uitkering toegekend.
Bij besluit van 8 april 2021 heeft het UWV eiseres meegedeeld dat haar ZW-uitkering wordt verlaagd over de periode van 1 november 2018 tot en met 22 september 2019 in verband met ontvangen inkomsten.
Bij besluit van 7 mei 2021 heeft het UWV eiseres meegedeeld dat haar WIA-uitkering wordt verlaagd over de periode van 22 september 2019 tot en met 30 november 2019 in verband met ontvangen inkomsten.
Eiseres heeft tegen deze besluiten geen rechtsmaatregelen aangewend. Op 7 januari 2022 heeft eiseres het UWV verzocht om haar uitkeringen met terugwerkende kracht te herzien. Daarbij heeft zij gewezen op documenten van de Belastingdienst, namelijk op het
e-mailbericht van 30 december 2021 en op de uitspraak op het bezwaar van 14 januari 2022 over het jaar 2019. Vervolgens heeft het UWV de primaire besluiten genomen.
5.
Standpunt eiseres.
Eiseres voert aan dat een volledige toets moet plaatsvinden omdat het herzieningsverzoek door het UWV inhoudelijk is beoordeeld. Eiseres voert aan dat zij over 2019 geen inkomsten heeft gehad. De gegevens in Suwinet komen volgens eiseres niet overeen met de werkelijkheid. Zij wijst in dat verband op het e-mailbericht van de Belastingdienst van 30 december 2021 en de uitspraak op het bezwaar van 14 januari 2022. Volgens eiseres volgt daaruit duidelijk dat er geen inkomsten zijn ontvangen en dat de eerdere besluiten van het UWV onjuist waren. Volgens eiseres is zij het slachtoffer geworden van identiteitsfraude.
Subsidiair heeft eiseres aangevoerd dat er sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding van de beslissing.
6.
Overwegingen.
De rechtbank stelt vast dat de eerdere besluiten over de ZW-uitkering en WIA-uitkering van eiseres in rechte zijn komen vast te staan. Terugkomen op een onherroepelijk besluit kan alleen als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova) daartoe aanleiding geven. Het UWV stelt terecht dat hier sprake is van verzoeken om terug te komen op de eerder genomen besluiten. Het UWV heeft in dat kader beoordeeld of de door eiseres overgelegde gegevens van de Belastingdienst aanleiding zijn om deze eerdere besluiten te herzien. Het UWV heeft hierbij ervoor gekozen om, met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, de verzoeken af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluiten. Het standpunt van eiseres dat een volledige inhoudelijke toets moet plaatsvinden volgt de rechtbank daarom niet. [1]
Van een onzorgvuldige voorbereiding van de bestreden besluiten is de rechtbank niet gebleken. In het kader van een verzoek om terug te komen op in rechte vaststaande besluiten ligt de bewijslast op eiseres.
Uit de polisadministratie blijkt dat eiseres inkomsten heeft gehad van 1 november 2018 tot en met 31 januari 2019 bij [bedrijf 1] B.V. en van 1 mei 2019 tot en met 30 november 2019 bij [bedrijf 2]. Het UWV mag uitgaan van de gegevens die in de polisadministratie zijn opgenomen. Het is aan eiseres om aan te tonen dat deze gegevens onjuist zijn.
Het geschil heeft alleen betrekking op het jaar 2019.
Uit de uitspraak van de rechtbank van 7 april 2022 in de zaak van de toenmalige toeslagpartner van eiseres (ECLI:NL:RBZWB:2022:1852) blijkt dat eiseres in die zaak schriftelijk heeft verklaard dat zij heeft gewerkt.
Ter zitting is dit bevestigd door de gemachtigde van eiseres.
Met het door eiseres overgelegde e-mailbericht van de Belastingdienst van 30 december 2021 is onvoldoende aangetoond dat eiseres in 2019 geen inkomsten uit arbeid heeft ontvangen. Volgens het UWV blijkt uit de door eiseres overgelegde gegevens slechts dat eiseres over 2019 geen inkomstenbelasting verschuldigd is. Deze vaststelling klopt volgens het UWV met het gegeven dat eiseres in 2019 inkomsten heeft ontvangen uit niet-verzekeringsplichtige werkzaamheden. De rechtbank kan dit volgen.
De uitspraak op het bezwaar van 14 januari 2022 houdt in dat de aanslag over 2019 is verminderd met € 373,-. De voorlopige aanslag was € 661,-. Ook hiermee is onvoldoende aangetoond dat eiseres geen inkomsten heeft ontvangen. Uit de uitspraak op het bezwaar maakt de rechtbank, evenals het UWV, slechts op dat er geen dan wel minder inkomstenbelasting is verschuldigd.
De stelling van eiseres dat zij slachtoffer is van identiteitsfraude is niet onderbouwd.
In de door eiseres overgelegde stukken ziet de rechtbank dan ook geen aanwijzingen voor het standpunt van eiseres dat de polisadministratie onjuist is gevuld. Het UWV heeft terecht geen aanleiding gezien om terug te komen op de eerdere besluiten.
Eiseres heeft ter zitting verzocht om aanhouding van haar zaken totdat er uitspraak is gedaan op het ingestelde hoger beroep in de zaak van de toenmalige toeslagpartner van eiseres. De rechtbank wijst dit verzoek af. Het UWV heeft ter zitting toegezegd dat tot herziening van de eerdere besluiten zal worden overgegaan, mocht in die hoger beroepszaak blijken dat het standpunt van het UWV over de inkomsten van eiseres in de periode in het geding onjuist was.
7. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn ongegrond.
9. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 14 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
In artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan.
In het tweede lid is bepaald dat het bestuursorgaan, indien geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag kan afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.

Voetnoten

1.Zie ook Centrale Raad van Beroep, 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872