5.2.In de polisadministratie (Suwinet) van het UWV staat dat [naam toeslagpartner] inkomsten heeft gehad van [naam bedrijf 1] over de periode van 1 november 2018 tot en met 31 januari 2019 en van [naam bedrijf 2] over de periode van 1 mei 2019 tot en met 30 november 2019.
Indien [naam toeslagpartner] inkomsten had uit arbeid dan zijn deze onmiskenbaar van invloed op het recht op toeslag of de hoogte van de toeslag. De toeslag is immers gevraagd en berekend voor de leefsituatie gehuwd of samenwonend
.
Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie onder meer de uitspraak van 19 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2789, overweegt de rechtbank dat het UWV mag uitgaan van de gegevens die zijn verstrekt door de werkgever zoals ze zijn opgenomen in de polisadministratie van het UWV tenzij met objectief bewijs wordt aangetoond dat de gegevens niet kloppen. Eiser bestrijdt in het beroepschrift dat [naam toeslagpartner] in de betreffende periode inkomsten uit arbeid heeft ontvangen. Het UWV heeft er echter terecht op gewezen dat [naam toeslagpartner] in de overgelegde verklaring erkent dat ze werkzaamheden heeft verricht voor [naam bedrijf 1] Eiser heeft daarover ter zitting aangegeven dat de omvang van deze werkzaamheden wordt betwist.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen nader bewijs te leveren voor zijn stelling dat de gegevens over [naam toeslagpartner] zoals opgenomen in de polisadministratie niet kloppen. Daarbij zijn genoemd kopieën van de complete bankafschriften van [naam toeslagpartner] van haar ING betaalrekening over de periode van november 2018 tot en met oktober 2019, duidelijkheid over de datum van wijziging van het bankrekeningnummer van [naam toeslagpartner] en een kopie van de door de Belastingdienst genomen (of nog te nemen) beslissing op het bezwaar van [naam toeslagpartner] over haar belastingaangifte 2019. De rechtbank heeft eiser daarvoor een termijn gegeven tot 3 januari 2022.
Eiser heeft in reactie daarop meegedeeld dat de reeds overgelegde bankafschriften van de ING betaalrekening (eindigend op [rekeningnummer 1] ) van [naam toeslagpartner] betrekking hebben op de gehele periode van 23 oktober 2018 tot en met 31 oktober 2019 en dat vóór 10 oktober 2019 geen mutaties hebben plaatsgevonden. Verder heeft eiser een verklaring geregistreerd inkomen 2019 van de Belastingdienst, gedateerd 17 november 2020, overgelegd, alsmede een jaaroverzicht 2019 van de ING bank en een emailbericht van 30 december 2021 van de Belastingdienst aan [naam toeslagpartner] .
De rechtbank is met het UWV van oordeel dat eiser met het overleggen van deze gegevens niet heeft aangetoond dat de gegevens van [naam toeslagpartner] in de polisadministratie onjuist zijn.
De overgelegde verklaring geregistreerd inkomen 2019 is namelijk gebaseerd op de door [naam toeslagpartner] ingediende aangifte. Eiser heeft verder niet overgelegd de gevraagde beslissing op het bezwaar van de Belastingdienst over de aangifte 2019 van [naam toeslagpartner] . Van het door eiser overgelegde emailbericht van 30 december 2021 van de Belastingdienst is niet duidelijk waarop dit emailbericht betrekking heeft, nu slechts wordt gesproken van een “verzoek”. Of dit emailbericht betrekking heeft op de bezwaarprocedure van [naam toeslagpartner] blijkt niet. Weliswaar wordt in deze email wel aangegeven dat over 2019 geen inkomsten zijn genoten en de aangifte inkomstenbelasting over 2019 zal worden gevolgd, maar het UWV heeft daarover opgemerkt dat de inkomsten van [naam bedrijf 1] inkomsten uit een opting-in regeling (niet-verzekeringsplichtig) betreffen en niet als sociaal verzekerd loon aan de Belastingdienst zijn doorgegeven, hetgeen de inhoud van het overgelegde emailbericht van de Belastingdienst kan verklaren. Daarbij heeft [naam toeslagpartner] in haar verklaring erkent dat ze voor [naam bedrijf 1] heeft gewerkt en wordt nu enkel de omvang van de uren nog betwist. Ten aanzien van deze uren zijn echter geen nadere gegevens overgelegd. Volgens het UWV zijn ook de inkomsten van [naam bedrijf 2] niet als sociaal verzekerd loon aan de Belastingdienst doorgegeven. Het UWV heeft de polisadministratie op 21 januari 2022 opnieuw geraadpleegd, heeft een uitdraai daarvan overgelegd en erop gewezen dat de opgenomen gegevens over de inkomsten van [naam toeslagpartner] in de periode in geding ongewijzigd zijn gebleven. Voorts kunnen de bankafschriften van de ING betaalrekening eindigend op [rekeningnummer 1] en het jaaroverzicht van de ING bank evenmin leiden tot de conclusie dat de gegevens in de polisadministratie onjuist zijn omdat [naam toeslagpartner] mogelijk nog over andere bankrekeningen beschikt. Dit, mede gelet op de verklaring van eiser dat [naam toeslagpartner] vóór 10 oktober 2019 geen transacties via de ING betaalrekening eindigend op [rekeningnummer 1] heeft verricht en uit het jaaroverzicht van de ING blijkt ook van een andere ING betaalrekening eindigend op [rekeningnummer 2] welke in 2019 is opgeheven. Bankafschriften betreffende deze rekening ontbreken echter.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV er terecht van is uitgegaan dat de gegevens in de polisadministratie over [naam toeslagpartner] juist zijn. Eiser had de inkomsten van [naam toeslagpartner] aan het UWV moeten doorgeven. Niet in geschil is dat eiser geen melding heeft gemaakt van inkomsten van [naam toeslagpartner] . Vast staat verder dat het UWV bij besluit van 13 maart 2018 aan eiser toeslag heeft toegekend en daarbij heeft vermeld dat hij alle wijzigingen in zijn financiële situatie binnen één week aan het UWV moet doorgeven. Tevens staat in dat besluit dat, indien eiser te veel uitkering ontvangen heeft, hij dit bedrag moet terugbetalen. De rechtbank overweegt dat het eiser hiermee redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat het inkomen van [naam toeslagpartner] van invloed is het op recht en de hoogte van de toeslag. Het feit dat eiser naar zijn zeggen niet op de hoogte was van deze inkomsten, moet voor zijn rekening en risico blijven. De rechtbank concludeert dan ook dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden.
Door de schending van de inlichtingenplicht is aan eiser een te hoog bedrag aan toeslag betaald. Het UWV was daarom gehouden om tot herziening van de toeslag over de periode van 23 oktober 2018 tot en met 31 oktober 2019 over te gaan.
Het UWV is op grond van artikel 20, eerste lid, van de TW, verplicht de ten onrechte verstrekte uitkering van eiser terug te vorderen. Niet is gebleken dat het terugvorderingsbedrag van € 3.216,92 bruto onjuist is vastgesteld.
De door eiser gestelde dringende redenen zijn gelegen in zijn financiële omstandigheden.
Hierin ziet de rechtbank geen dringende redenen in de zin van artikel 20, vierde lid, van de TW. De rechtbank overweegt dat dringende redenen slechts kunnen zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de sociale en/of financiële gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hiervan sprake is. Bij de invordering heeft eiser de bescherming van de regels van de beslagvrije voet.
Pas als vijf jaar zijn verstreken wordt door UWV beoordeeld of van (verdere) terugvordering wordt afgezien en dus niet, zoals eiser stelt, indien bij aanvang niet aannemelijk is dat hij zal kunnen aflossen.
6. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
7. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.