ECLI:NL:RBZWB:2023:7889

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5350
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van bijzondere bijstand voor tandartskosten

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 oktober 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor tandartskosten uit het Ondersteuningsfonds beoordeeld. Eiser had op 3 mei 2022 een aanvraag ingediend, die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda op 24 mei 2022 werd afgewezen. Het college handhaafde deze afwijzing in het bestreden besluit van 10 oktober 2022, na het bezwaar van eiser. De rechtbank heeft het beroep op 19 september 2023 behandeld, waarbij eiser en vertegenwoordigers van het college aanwezig waren.

Eiser stelt dat hij door medicatie voor zijn autismespectrumstoornis gebitsproblemen ondervindt en dat hij financieel in zwaar weer verkeert. Hij vraagt om een eenmalige ondersteuning, ondanks dat hij erkent dat het bestreden besluit juridisch correct kan zijn. De rechtbank overweegt dat de Zorgverzekeringswet in beginsel een voorliggende voorziening biedt voor tandheelkundige kosten, waardoor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet niet kan worden verleend. De rechtbank concludeert dat er geen zeer dringende redenen zijn die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5350 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, college.

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor tandartskosten uit het Ondersteuningsfonds.
Het college heeft de aanvraag om bijzondere bijstand met het besluit van 24 mei 2022 (primair besluit) afgewezen. Met het bestreden besluit van 10 oktober 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 19 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en namens het college mr. [naam 1] en [naam 2] .

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
1. Op 3 mei 2022 heeft eiser een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor tandartskosten uit het Ondersteuningsfonds.
Met het primaire besluit heeft het college de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand afgewezen, omdat een beroep op een voorliggende voorziening kan worden gedaan.
Eiser heeft op 20 juni 2022 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Beroepsgronden
2. Eiser legt uit dat hij de wetgeving waarop het bestreden besluit berust kan begrijpen, maar hij wil toch duidelijk maken wat hem beweegt om al vele jaren een groot deel van zijn inkomen aan zijn gebit uit te geven. Eiser gebruikt namelijk medicatie voor zijn autismespectrumstoornis waardoor hij weinig speeksel aanmaakt. Dit leidt tot gebitsproblemen bij eiser. Daarnaast stelt eiser het financieel zwaar te hebben en verzoekt hij om desnoods een eenmalige ondersteuning. Hoewel het bestreden besluit volgens eiser mogelijk juridisch inhoudelijk correct is genomen, vindt hij het geen rechtvaardig besluit.
Wet- en regelgeving
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Oordeel van de rechtbank
Recht op bijzondere bijstand
4. In geschil is of eiser recht heeft op bijzondere bijstand in de vorm van een tegemoetkoming uit het Ondersteuningsfonds.
4.1
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] , de hoogste rechter in dit soort zaken, volgt dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor tandheelkundige kosten in beginsel een aan de Participatiewet voorliggende, toereikende en passende voorziening is. In de Zorgverzekeringswet en het daarbij behorende Besluit Zorgverzekering is door de wetgever een bewuste keuze gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van de kosten van tandheelkundige behandelingen. Wanneer de kosten van een behandeling als noodzakelijk zijn aangemerkt, vallen ze onder de basisverzekering.
4.2
Gelet op het voorgaande geldt als uitgangspunt dat bijzondere bijstand voor tandartskosten niet kan worden verleend op grond van artikel 15, eerste lid, van de Participatiewet. Dit staat los van de vraag of de tandartskosten daadwerkelijk (geheel of gedeeltelijk) worden vergoed door de zorgverzekering. Hierbij merkt de rechtbank op dat, anders dan in het oude beleid van het college, in artikel 2, eerste lid, van de beleidsregels [2] is neergelegd dat geen recht op bijzondere bijstand bestaat als een voorliggende voorziening aanwezig is. Dat er klaarblijkelijk voorafgaand aan dit beleid buitenwettelijk begunstigend beleid is geweest voor wat betreft bijzondere bijstand verlenen in het geval van tandartskosten, maakt niet dat het college onrechtmatig heeft gehandeld.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat de zorgverzekering een passende en toereikende voorliggende voorziening is die aan bijstandsverlening in de weg staat.
Zeer dringende redenen
5. Eiser heeft aangevoerd dat hij door het gebruik van zijn goed werkende en op zijn persoon toegespitste medicatie gebitsproblemen krijgt. De rechtbank is van oordeel dat in het geval van eiser niet is gebleken van zeer dringende redenen die maakten dat toch bijzondere bijstand moest worden toegekend. De CRvB heeft recent de bedoeling van de wetgever met artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet opnieuw onderzocht. [3] De CRvB heeft in die uitspraak bepaald dat het bij zeer dringende redenen nog steeds moet gaan om een ‘acute noodsituatie’, waarbij uitleg is gegeven in welke gevallen hiervan sprake kan zijn en waarbij de CRvB expliciet heeft overwogen dat de wetgever bij het begrip ‘zeer dringende redenen’ heeft gedacht aan een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. Dat is hier niet aan de orde.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier op 31 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 15, eerste lid
Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
Artikel 16, eerste lid
Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
Artikel 35, eerste lid
Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Beleidsregels tegemoetkoming Ondersteuningsfonds chronisch zieken en gehandicapten Breda 2020
Artikel 2, eerste lid
Bijzondere bijstand is in principe mogelijk wanneer geen beroep op een voorliggende voorziening kan worden gedaan die, gezien haar aard en doel, door het college wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn en;
sprake is van noodzakelijke kosten door bijzondere individuele omstandigheden;
geen sprake is van financiële draagkracht in inkomen en bescheiden vermogen;
het wettelijk kader ontoereikend is, maar op grond van individuele omstandigheden maatwerk geboden moet worden.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 18 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2084.
2.Beleidsregels tegemoetkoming Ondersteuningsfonds chronisch zieken en gehandicapten Breda 2020
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:985.