In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 november 2023 uitspraak gedaan op het verzet van [belanghebbende] B.V. tegen een eerdere uitspraak van 26 mei 2023, waarin de rechtbank de beroepen van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaarde. De rechtbank oordeelde dat de beroepschriften niet tijdig waren ingediend en dat er geen bewijs was overgelegd dat de stelling van tijdige ter postbezorging onderbouwde. Belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst, betreffende naheffingsaanslagen omzetbelasting over de jaren 2015 tot en met 2018.
De rechtbank heeft in de verzetzaak uitsluitend beoordeeld of de eerdere buiten-zittinguitspraak terecht was. De rechtbank concludeerde dat het beroepschrift niet voor het einde van de termijn was ontvangen, aangezien het poststempel op de enveloppe de datum 1 augustus 2022 vermeldde, wat na de termijn van zes weken viel. Belanghebbende had geen bewijs overgelegd dat het beroepschrift eerder ter post was bezorgd. De rechtbank verwierp ook de argumenten van belanghebbende over de heffing van griffierecht, aangezien er vier afzonderlijke beroepschriften waren ingediend, waarvoor vier keer griffierecht verschuldigd was.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen.