ECLI:NL:RBZWB:2023:7831

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
BRE22_3761_tm_3764
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroepschriften inzake naheffingsaanslagen omzetbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 november 2023 uitspraak gedaan op het verzet van [belanghebbende] B.V. tegen een eerdere uitspraak van 26 mei 2023, waarin de rechtbank de beroepen van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaarde. De rechtbank oordeelde dat de beroepschriften niet tijdig waren ingediend en dat er geen bewijs was overgelegd dat de stelling van tijdige ter postbezorging onderbouwde. Belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst, betreffende naheffingsaanslagen omzetbelasting over de jaren 2015 tot en met 2018.

De rechtbank heeft in de verzetzaak uitsluitend beoordeeld of de eerdere buiten-zittinguitspraak terecht was. De rechtbank concludeerde dat het beroepschrift niet voor het einde van de termijn was ontvangen, aangezien het poststempel op de enveloppe de datum 1 augustus 2022 vermeldde, wat na de termijn van zes weken viel. Belanghebbende had geen bewijs overgelegd dat het beroepschrift eerder ter post was bezorgd. De rechtbank verwierp ook de argumenten van belanghebbende over de heffing van griffierecht, aangezien er vier afzonderlijke beroepschriften waren ingediend, waarvoor vier keer griffierecht verschuldigd was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/3761 tot en met 22/3764

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2023 op het verzet van

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: mr. J. Linssen).

Procesverloop

1. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst van 17 juni 2022, betreffende de naheffingsaanslagen omzetbelasting over de jaren 2015 tot en met 2018, beroep ingesteld.
1.1.
Bij uitspraak van 26 mei 2023 heeft de rechtbank die beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft het verzet op 27 oktober 2023 op zitting behandeld. Namens belanghebbende is [naam] verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

2. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat de beroepschriften niet tijdig zijn ingediend en dat er geen verontschuldiging is voor de te late indiening.
3. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
4. Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift eveneens tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn van zes weken ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van die termijn is ontvangen (artikel 6:9 van de Awb).
Niet in geschil is dat het beroepschrift niet voor het einde van de termijn van zes weken is ontvangen. Het beroepschrift is op 2 augustus 2022 door de rechtbank ontvangen. Dat is na afloop van de beroepstermijn die op 29 juli 2022 eindigde, maar nog wel binnen een week na afloop van de termijn. De stelling van belanghebbende dat gelet op de niet onfeilbare postbezorging moet worden aangenomen dat een poststuk tijdig ter post is bezorgd als het binnen een week na afloop van de termijn is ontvangen, strookt niet met de wettekst. Daarin staat immers dat het beroepschrift voor het einde van de beroepstermijn ter post moet zijn bezorgd. De rechtbank moet dus beoordelen of het beroepschrift voor het einde van de termijn, dus uiterlijk op 29 juli 2022 ter post is bezorgd.
5. Op grond van het arrest van de Hoge Raad [1] dient in gevallen waarin op de enveloppe een leesbaar poststempel is geplaatst, als bewijsrechtelijk uitgangspunt te worden genomen dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het betreffende poststuk door het postvervoersbedrijf is afgestempeld. De rechtbank stelt vast dat het poststempel op de enveloppe de datum 1 augustus 2022 vermeldt. Derhalve moet in dit geval als uitgangspunt worden aangenomen dat terpostbezorging op 1 augustus 2022 en daarmee na afloop van de beroepstermijn heeft plaatsgevonden. Voor afwijking van dit bewijsrechtelijk uitgangspunt bestaat volgens de Hoge Raad aanleiding indien de rechter aannemelijk acht dat het poststuk ter post is bezorgd voor de datum van afstempeling door het postvervoerbedrijf. De bewijslast dat hiervan sprake is rust op belanghebbende.
6. Belanghebbende heeft in dit verband aangevoerd dat hij stukken altijd op de dag van dagtekening zelf op diezelfde dag ter post bezorgt. Van die bezorging heeft hij geen bewijs. In verzet is in aanvulling hierop aangevoerd dat het een misvatting is om uit te gaan van een perfecte postbezorging in Nederland. Hiervoor verwijst belanghebbende ter illustratie naar een door hem aangetekend verzonden poststuk dat retour is ontvangen.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met wat hij aanvoert niet aannemelijk gemaakt dat hij het beroepschrift voor het einde van de termijn ter post heeft bezorgd. Er zijn (ook in verzet) geen stukken overgelegd die zijn stelling onderbouwen dat het beroepschrift tijdig ter post is bezorgd. De enkele stelling dat poststukken altijd op de dag van dagtekening ter post worden bezorgd, is onvoldoende. De verwijzing naar beleid van de inspecteur kan belanghebbende eveneens niet baten, nu het hier gaat om de tijdigheid van beroep. Nu de rechtbank niet aannemelijk acht dat het beroepschrift tijdig ter post is bezorgd, komt zij niet toe aan de grieven van belanghebbende aangaande de mogelijke vertraging bij het postvervoerbedrijf. Immers, het is niet aannemelijk dat sprake is van tijdige terpostbezorging.
Griffierecht
8. In verzet heeft belanghebbende ook aangegeven het niet eens te zijn met de heffing van vier maal het griffierecht omdat belanghebbende heeft verzocht om gevoegde behandeling.
8.1.
Op grond van artikel 8:41, lid 1, van de Awb heft de griffier een griffierecht van de indiener van het beroepschrift. De regeling gaat ervan uit dat degene die beroep instelt tegen meer dan één uitspraak op bezwaar, als regel voor elk beroep afzonderlijk griffierecht is verschuldigd. Alleen indien dezelfde belanghebbende één beroepschrift indient tegen twee of meer met elkaar samenhangende besluiten zoals bedoeld in artikel 8:41, lid 3, van de Awb, is slechts eenmaal griffierecht verschuldigd.
8.2.
Op grond van artikel 8:14, lid 1, van de Awb kan de bestuursrechter zaken over hetzelfde of een verwant onderwerp ter behandeling voegen. Voeging van samenhangende zaken is een discretionaire bevoegdheid van de rechter.
8.3.
Voor beide regelingen geldt eenzelfde vereiste van inhoudelijke samenhang, maar voor de beperking van griffierecht op grond van artikel 8:41 is ook vereist dat de beroepen tegen de betreffende besluiten zijn ingesteld door dezelfde belanghebbende door middel van één beroepschrift. [2]
8.4.
Omdat in onderhavige zaken sprake is van vier afzonderlijke beroepschriften, is gelet op voorgaande vier maal griffierecht verschuldigd. Het verzoek van belanghebbende om gevoegde behandeling, maakt niet dat er maar eenmaal griffierecht geheven moet worden.
Conclusie
9. In wat belanghebbende heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 26 mei 2023. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 10 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.28 januari 2011, ECLI:HR:2011:BP2138
2.Zie ook Hoge Raad 14 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:560, r.o. 3.3.5