ECLI:NL:RBZWB:2023:7829

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5538
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanspraak op studiefinanciering van een Zuid-Afrikaanse eiser met een verblijfsvergunning

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van een Zuid-Afrikaanse eiser inzake zijn aanspraak op studiefinanciering. Eiser heeft op 17 december 2021 een aanvraag voor studiefinanciering ingediend, maar deze is op 14 februari 2022 door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) afgewezen, omdat hij niet voldoet aan de nationaliteitseis. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar DUO heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 20 september 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl DUO vertegenwoordigd was door mr. G.J.M. Naber en mr. M.M. Remmelts.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet de Nederlandse nationaliteit bezit en ook geen burger is van een EU-lidstaat. De relevante wetgeving, zoals de Wet studiefinanciering 2000, stelt dat alleen studenten met de Nederlandse nationaliteit of bepaalde gelijkgestelde groepen in aanmerking komen voor studiefinanciering. Eiser heeft een verblijfsvergunning type I, regulier, met de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij zijn vader’, maar deze geeft geen recht op studiefinanciering. De rechtbank concludeert dat DUO op goede gronden heeft geweigerd eiser studiefinanciering toe te kennen, en dat het beroep ongegrond is.

Eiser heeft ook gewezen op de lange afhandelingsduur van zijn bezwaar, maar de rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek tot schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5538 WSFBSF

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 november 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser inzake zijn aanspraak op studiefinanciering.
Bij besluit van 14 februari 2022 (primair besluit) heeft DUO de aanvraag van eiser om studiefinanciering afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 18 oktober 2022 op het bezwaar van eiser is DUO bij dat besluit gebleven.
DUO heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 20 september 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen. Namens DUO waren aanwezig mr. G.J.M. Naber en mr. M.M. Remmelts.

Feiten en omstandigheden

2. Eiser heeft de Zuid-Afrikaanse nationaliteit en verblijft sinds oktober 2021 in Nederland. Op 17 december 2021 heeft hij een aanvraag voor studiefinanciering met ingang van 1 februari 2022 ingediend voor de opleiding Mechanical Engineering aan de Fontys Hogescholen in Eindhoven. Bij zijn aanvraag heeft eiser een kopie van zijn verblijfsvergunning en een kopie van de verblijfsvergunning van zijn vader overgelegd.
Uit het verblijfsdocument van eiser blijkt dat aan eiser voor de periode 22 september 2021 tot 16 augustus 2026 een verblijfsvergunning Type I, regulier bepaalde tijd, met als beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [vader eiser]’ is verleend.
Uit het verblijfsdocument van [vader eiser], volgt dat aan hem voor de periode van 17 augustus 2021 tot 16 augustus 2026 een verblijfsvergunning Type I, regulier bepaalde tijd, met als beperking ‘arbeid als kennismigrant’ is verleend.
Met het primaire besluit van 14 februari 2022 heeft DUO eisers aanvraag afgewezen omdat hij niet voldoet aan de nationaliteitseis. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt. DUO heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3.1
De rechtbank beoordeelt de vraag of DUO op goede gronden heeft geweigerd eiser studiefinanciering toe te kennen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beroepsgronden
4. Eiser geeft zakelijk weergegeven aan dat zijn verblijfsvergunning is afgegeven op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), hoewel dit niet met zoveel woorden op de verblijfsvergunning zelf staat. Volgens het vreemdelingenadviesbureau Fragomen hoefde dit niet op de verblijfs-vergunning te staan en was de beperking ‘verblijf als gezin of gezinslid bij [vader eiser]. Arbeid vrij toegestaan. TWV niet verplicht’ voldoende.
Zowel eiser als zijn vader hebben op de website van DUO gecontroleerd of eiser in aanmerking kwam voor studiefinanciering. Eiser kwam op grond van de tekst op de website hiervoor in aanmerking. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst eiser op screenshots van de periode november-december 2021 die hij heeft genomen van de DUO-website.
Omdat de verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM was verleend, is voldaan aan de nationaliteitseis. Later heeft DUO de toelatingscriteria op de website veranderd. Eiser wijst er verder op dat DUO erg lang over de besluitvorming heeft gedaan. Dit heeft de nodige emotionele en financiële stress veroorzaakt.
Standpunt DUO
5. DUO stelt zich, samengevat, op het standpunt dat de verblijfsvergunning die eiser heeft, geen recht geeft op studiefinanciering. Indien eiser het niet eens is met de afgegeven verblijfsvergunning dient hij zich tot de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te wenden. Anders dan eiser meent, geeft een verblijfsvergunning met de beperking ‘uitoefenen van het gezins- of privéleven op grond van artikel 8 EVRM’ niet automatisch recht op studiefinanciering.
DUO erkent dat in de periode november-december 2021 op de website van DUO bij het invullen van de ‘voorwaardenhulp’ met de beperking ‘op grond van artikel 8 EVRM’ als uitkomst heeft gestaan dat er recht op studiefinanciering bestaat bij deze beperking. Dit betekent niet dat dit ook op eiser van toepassing is. Van een toezegging is geen sprake.
Beoordeling van het geschil
6.1
Indien een student voldoet aan de voorwaarden inzake nationaliteit, leeftijd en onderwijssoort kan aan de student studiefinanciering worden toegekend. [1]
Dat eiser voldoet aan de voorwaarden met betrekking tot leeftijd en onderwijssoort is niet in geschil. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser voldoet aan de voorwaarden met betrekking tot de nationaliteit.
6.2
Vast staat dat eiser niet de Nederlandse nationaliteit bezit. Ook is hij geen burger van één van de lidstaten van de Europese Unie of daarmee gelijkgestelde staat. Het Europese recht is niet van toepassing.
Op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) kan een student voor studiefinanciering in aanmerking komen indien hij (1) in Nederland woont en (2) behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen groep van personen die voor het terrein van de studiefinanciering met Nederlanders worden gelijkgesteld. In artikel 3 van het Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf 2000) is aangegeven welke groepen met een Nederlander worden gelijkgesteld.
Verblijfsstatus eiser
7.1
Eiser woont in Nederland en heeft een verblijfsvergunning type I, regulier met beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [vader eiser]’.
Om te kunnen beoordelen of eiser in aanmerking komt voor studiefinanciering moet ook naar de verblijfsvergunning van zijn [vader eiser] worden gekeken.
7.2
Aan [vader eiser] is door de IND voor de periode van 17 augustus 2021 tot 16 augustus 2026 een verblijfsvergunning type I, regulier met als beperking ‘arbeid als kennismigrant’ verleend. In artikel 3 van het Bsf 2000 is niet opgenomen dat iemand met deze beperking met een Nederlander gelijk wordt gesteld. De beperking ‘arbeid als kennismigrant’ geeft dan ook geen recht op studiefinanciering. DUO heeft aangegeven dat dit ook aansluit op het uitgangspunt van de wetgever dat ter bescherming van het economisch welzijn en het betaalbaar houden van het studiefinancieringsstelsel geen aanspraak bestaat op studiefinanciering bij een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. [2]
7.3
DUO heeft aangegeven dat er enkele uitzonderingen hierop zijn gemaakt. Het gaat daarbij om beperkingen die (humanitair) schrijnende situaties betreffen en die bovendien over het algemeen leiden tot een permanent verblijf in Nederland, en welke situaties vergelijkbaar zijn met, dan wel dicht aanliggen tegen de situatie van houders van een verblijfsvergunning asiel. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft geoordeeld dat dit onderscheid in beginsel toelaatbaar is. [3] Eiser noch zijn vader is een verblijfsvergunning verleend vanwege een humanitair schrijdende situatie. Er bestaat voor eiser dan ook geen recht op studiefinanciering.
Artikel 8 van het EVRM
8.1
Eiser stelt dat hoewel op zijn verblijfsvergunning met de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij D. Mulady’ niet staat vermeld dat dit is gebaseerd op artikel 8 van het EVRM, dit in feite wel zo is. Een dergelijke verblijfsvergunning met de beperking ‘uitoefenen van het gezins- of privéleven op grond van artikel 8 EVRM als familielid bij [vader eiser]’ geeft volgens eiser recht op studiefinanciering.
8.2
DUO heeft aangegeven dat de verblijfsvergunning Type I regulier bepaalde tijd met als beperking ‘uitoefenen van het gezins- of privéleven op grond van artikel 8 EVRM niet is opgenomen in artikel 3 van het Bsf 2000. Deze beperking wordt veelal afgegeven voor verblijf bij een familielid. DUO heeft daarom beleid ontwikkeld dat bij deze beperking een recht op studiefinanciering bestaat in dezelfde gevallen als bij de beperking verband houdende met verblijf als familie- of gezinslid. De toekenning is dus ook bij een beperking ‘op grond van artikel 8 EVRM’ afhankelijk van het type verblijfsvergunning van degene bij wie eiser verblijft.
8.3
De rechtbank stelt vast dat eiser geen verblijfsvergunning is verleend met de toevoeging ‘op grond van artikel 8 EVRM’. Echter, ook indien een dergelijke beperking wel zou zijn opgenomen in zijn verblijfsvergunning, betekent dit - anders dan eiser meent - niet automatisch dat dan wel studiefinanciering zou moeten worden toegekend. Immers, in dat geval moet worden bekeken naar het type verblijfsvergunning van degene bij wie eiser verblijft, in dit geval zijn [vader eiser]. Zijn vader heeft een verblijfsvergunning als kennismigrant, wat – zoals hiervoor reeds is overwogen – geen recht geeft op studiefinanciering.
Informatie op de website van DUO
9.1
Eiser stelt dat hij in de periode november-december 2021 op de website van DUO is nagegaan of hij in aanmerking kwam voor studiefinanciering. Hij heeft daarbij ingevuld dat hij een verblijfsvergunning type I had, met de beperking ‘uitoefenen van het gezins- of privéleven op grond van artikel 8 EVRM’. Er stond destijds op de website dat hij met een dergelijke verblijfsvergunning in aanmerking kon komen voor studiefinanciering.
9.2
De rechtbank vat deze grond van eiser op als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in de eerste plaats vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. [4]
DUO erkent dat in november en december 2021 bij toepassing van de ‘voorwaardenhulp’ met de beperking ‘op grond van artikel 8 EVRM’ de uitkomst heeft gestaan dat recht bestaat op studiefinanciering. In juli 2022 is dit gewijzigd.
Dat dit tot juli 2022 op de website heeft gestaan betekent echter nog niet dat eiser er op mocht vertrouwen dat hij in aanmerking kwam voor studiefinanciering. Eiser had immers een verblijfsvergunning met de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [vader eiser]’ en niet (expliciet) met de beperking ‘op grond van artikel 8 EVRM’. Het is niet DUO maar de IND die bepaalt welke verblijfsvergunning wordt verleend. Indien eiser meent voor een ander type verblijfsvergunning in aanmerking te komen, zal hij zich daartoe tot de IND dienen te wenden. Bovendien bevat(te) de website van DUO slechts algemene informatie en geen toezeggingen van DUO over hoe in dit concrete geval van de bevoegdheden uit de Wsf 2000 gebruik zou worden gemaakt.
9.3
De rechtbank kan dit standpunt volgen. Van concrete toezeggingen als hiervoor bedoeld waaraan eiser gerechtvaardigde verwachtingen kon ontlenen, is niet gebleken. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
Lange afhandeltermijn
10.1
Eiser heeft ten slotte gewezen op de lange afhandelingsduur van het bezwaarschrift, wat volgens hem de nodige emotionele en financiële stress heeft veroorzaakt.
10.2
Uit de stukken blijkt dat eiser DUO op 14 juli 2022 in gebreke heeft gesteld omdat DUO niet binnen de wettelijke termijn een beslissing op het bezwaar van 28 februari 2022 heeft genomen. Bij besluit van 22 september 2022 heeft DUO eiser een dwangsom toegekend van € 1.442,- vanwege de lange behandelduur van de bezwaarprocedure. Op 18 oktober 2022 heeft DUO vervolgens op het bezwaar beslist.
Voor zover eiser een beroep heeft willen doen op overschrijding van de redelijke termijn voor berechting en in dat kader voor een immateriële schadevergoeding in aanmerking wenst te komen, overweegt de rechtbank dat sinds de aanvraag van 17 december 2021 nog geen twee jaren zijn verstreken, zodat van een overschrijding van de redelijke termijn geen sprake is. Eiser komt dan ook niet in aanmerking voor een schadevergoeding op die grond. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking te komen (immateriële) schade.

Conclusie en gevolgen

11. Gelet op wat hiervoor is overwogen zal het beroep ongegrond worden verklaard. Eiser krijgt geen gelijk. Er bestaat geen aanleiding om DUO te veroordelen in de proceskosten. Ook krijgt eiser het griffierecht niet terug en komt hij niet in aanmerking voor schadevergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst af het verzoek tot schadevergoeding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier op 1 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000)
Artikel 2.1. Reikwijdte en voorwaarden studiefinanciering
Deze wet regelt de studiefinanciering en is van toepassing op studenten die voldoen aan de voorwaarden inzake:
a. nationaliteit als bedoeld in artikel 2.2,
b. leeftijd als bedoeld in artikel 2.3 of 2.3a, en
c. onderwijssoort als bedoeld in de paragrafen 2.2 tot en met 2.4.
Artikel 2.2. Nationaliteit
1. Voor studiefinanciering kan een student in aanmerking komen die:
a. de Nederlandse nationaliteit bezit,
b. niet de Nederlandse nationaliteit bezit maar wel ingevolge een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie op het terrein van de studiefinanciering met een Nederlander wordt gelijkgesteld, of
c. niet de Nederlandse nationaliteit bezit maar wel in Nederland woont en behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen groep van personen die voor het terrein van de studiefinanciering met Nederlanders worden gelijkgesteld.
2. Onverminderd het eerste lid, onderdeel b, kunnen bij algemene maatregel van bestuur groepen van personen worden aangewezen voor wie de gelijkstelling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, slechts een tegemoetkoming in de kosten van de toegang tot het onderwijs betreft. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de hoogte en de vorm van deze tegemoetkoming.

Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf 2000)

Artikel 3. Nationaliteit: gehele gelijkstelling
1. Met een Nederlander wordt gelijkgesteld de vreemdeling die in Nederland rechtmatig verblijf heeft:
a. op grond van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 8, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000;
b. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000;
c. op grond van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 8, onder d, van de Vreemdelingenwet 2000;
d. op grond van artikel 8, onderdelen g of h, van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover hij reeds studiefinancieringsgenietende is; of
e. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 die is verleend onder een beperking:
1°. verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid van een Nederlander of van een vreemdeling als bedoeld in onderdeel a, of dit onderdeel, of hiermee verband houdende niet-tijdelijke humanitaire gronden;
2°. verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden of hiermee verband houdende niet-tijdelijke humanitaire gronden;
3°. als bedoeld in artikel 3.4, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 of hiermee verband houdende niet-tijdelijke humanitaire gronden; of
4°. verband houdend met afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet als bedoeld in artikel 3.17a, onderdeel b, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 of hiermee verband houdende niet-tijdelijke humanitaire gronden.
2. Met een Nederlander wordt eveneens gelijkgesteld de vreemdeling ten behoeve van wie of aan wie een tegemoetkoming is verstrekt als bedoeld in de hoofdstukken 3 of 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 2.1 van de Wsf 2000.
2.Stb. 2007, nr. 264, p.5.
3.Uitspraak van de CRvB van 21 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1845, r.o. 4.6.
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:146.