Overwegingen
Relevante feiten en omstandigheden
1. Eiseres ontving een bijstandsuitkering van het college. Naar aanleiding van een melding van 15 januari 2019 heeft het college onderzoek verricht naar gegevens van eiseres die noodzakelijk zijn voor de voortzetting van de bijstandsuitkering. In dit kader heeft het college in een brief van 1 mei 2019 eiseres opgedragen om uiterlijk op 15 mei 2019 een aantal bewijsstukken te overleggen. Het ging daarbij om bankafschriften van betaal- en/of spaarrekeningen, en een overzicht van transacties van eventuele creditcards of ander lopend krediet over de periode van 1 december 2016 tot en met 30 april 2019. Eiseres heeft middels een e-mail van 3 mei 2019 afschriften overgelegd van [bankrekeningnummer 1] over de periode van 1 december 2016 tot en met 30 april 2019. In een brief van 28 mei 2019 stelt het college zich op het standpunt dat eiseres niet alle gevraagde gegevens heeft overgelegd. Hij heeft het recht op bijstand met ingang van 28 mei 2019 opgeschort, en eiseres uitgenodigd om het verzuim uiterlijk op 11 juni 2019 te herstellen.
In een besluit van 18 juni 2019 heeft het college het recht op bijstand van eiseres met ingang van 1 december 2016 ingetrokken. In een beslissing op bezwaar van 30 januari 2020 heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 18 juni 2019 ongegrond verklaard.
In een brief van 14 juli 2021 heeft eiseres het college verzocht om het besluit van 18 juni 2019 te heroverwegen. In het primaire besluit heeft het college dit verzoek afgewezen.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Zij heeft middels een e-mail van 23 februari 2022 nadere informatie overgelegd. In het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Standpunt van het college
2. Volgens het college mocht hij het herzieningsverzoek van eiseres afwijzen, omdat zij onvoldoende bewijsstukken heeft verstrekt voor een inhoudelijke beoordeling. De ontbrekende bewijsstukken zijn een compleet overzicht van de creditcardrekening met accountnummer [nummer] over de periode van 1 december 2016 tot en met 27 mei 2019 en afschriften van [bankrekeningnummer 2] over de periode van 1 december 2016 tot en met 31 december 2018. Als eiseres niet (meer) over deze stukken beschikt had zij dit met deugdelijke controleerbare bewijsstukken moeten aantonen.
Het standpunt van eiseres
3. Volgens eiseres is het bestreden besluit niet rechtsgeldig genomen. Zij voert daartoe aan dat een 'natte handtekening' of digitale handtekening onder het besluit ontbreekt. Omdat geen sprake is van een rechtsgeldig besluit, is het college een dwangsom verschuldigd, nu hij niet heeft beslist binnen twee weken nadat hij een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. Eiseres stelt verder dat het college haar ten onrechte tegenwerpt dat zij geen afschriften van de creditcardrekening met accountnummer [nummer] en afschriften van [bankrekeningnummer 2] over de periode van 1 december 2016 tot en met 31 december 2018 heeft verstrekt.
Relevante wettelijke bepalingen
4. Ingevolge artikel 59a, eerste lid, van Gemeentewet worden stukken die van het college uitgaan door de burgemeester ondertekend en door de secretaris medeondertekend.
5. Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat de belanghebbende aan het bijstandverlenend orgaan op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de belanghebbende desgevraagd de medewerking verleent die nodig is voor de uitvoering van de Participatiewet.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet, trekt het bijstandverlenend orgaan een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Is sprake van een rechtsgeldig besluit?
6. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen. Zij stelt vast dat een zogenoemde 'natte handtekening' of digitale handtekening onder het bestreden besluit ontbreekt, en dat dit besluit niet is ondertekend omdat deze automatisch is aangemaakt. De enkele omstandigheid dat een ondertekening ontbreekt betekent, in een geval als hier aan de orde waarbij sprake is van een geautomatiseerd aangemaakte brief, niet dat daaraan het besluitkarakter moet worden ontzegd. De rechtbank wijst hierbij op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 16 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2020), en de uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 maart 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:958). De rechtbank ziet geen grond om er in het geval van eiseres aan te twijfelen dat het bestreden besluit geautomatiseerd, althans elektronisch, is aangemaakt en namens het college door de behandelend ambtenaar is verzonden. De omstandigheid dat het besluit niet is ondertekend, betekent daarom niet dat deze geen rechtsgevolg heeft. Is het college een dwangsom verschuldigd?
7. Omdat het bestreden besluit rechtsgeldig is genomen, volgt de rechtbank eiseres ook niet in haar stelling dat het college een dwangsom is verschuldigd omdat hij niet op haar bezwaren zou hebben beslist binnen twee weken nadat hij een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. Middels een e-mail van 20 april van 2022 heeft eiseres het college ingebreke gesteld en het bestreden besluit is genomen op 29 april 2022, derhalve minder dan twee weken na de ingebrekestelling. De rechtbank merkt hierbij volledigheidshalve op dat in artikel 4:17, derde lid, van de Awb is bepaald dat het bij de eerste dag waarover een dwangsom is verschuldigd gaat om de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
Op welke wijze heeft het college getoetst en wat zijn daarvan de consequenties?
8. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB, zie de uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) kan een bestuursorgaan ervoor kiezen om een verzoek om terug te komen op een eerder besluit af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Het bestuursorgaan mag de aanvraag ook inhoudelijk behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang heroverwegen, ook als de rechtzoekende daaraan geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Voor het toetsingskader van de rechtbank is van belang welke keuze het bestuursorgaan in het voorliggende geval maakt. Als het bestuursorgaan het verzoek terug te komen van een besluit op inhoudelijke gronden afwijst, dan toetst de bestuursrechter het besluit op dat verzoek aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden als ware dit het eerste besluit over dat verzoek. 9. De rechtbank stelt vast dat het college het herzieningsverzoek van eiseres niet heeft afgewezen onder verwijzing naar zijn afwijzende besluit wegens de afwezigheid van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Het college heeft het oorspronkelijke besluit in volle omvang heroverwogen op basis van de door eiseres overgelegde stukken, waarmee sprake is van een inhoudelijke beoordeling. Het gevolg hiervan is dat de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden zal toetsen als ware dit het eerste besluit waarbij het recht op bijstand is ingetrokken.
Inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit
10. Het bestreden besluit heeft betrekking op de intrekking van het recht op bijstand van eiseres met ingang van 1 december 2016, waarbij – zo is ter zitting door het college bevestigd – toepassing is gegeven aan artikel 54, derde lid, van de Participatiewet, dat betrekking heeft op schending van de inlichtingenplicht. Een besluit tot intrekking van het recht op bijstand is een belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dit betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking van de bijstandsuitkering is voldaan in beginsel op het college rust.
11. Het college heeft zijn standpunt dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden ter zitting desgevraagd toegespitst op de omstandigheid dat eiseres geen compleet overzicht zou hebben verstrekt van haar creditcardrekening met accountnummer [nummer] over de periode van 1 december 2016 tot en met 27 mei 2019. De rechtbank stelt vast dat eiseres middels een e-mail van 16 juni 2020 wel afschriften van deze creditcardrekening heeft overgelegd over de periode 1 december 2016 tot en met 30 april 2019, waarbij de uitgaven onleesbaar zijn gemaakt. In de beroepsfase zijn beter leesbare versies van deze afschriften nogmaals overgelegd als productie 2 bij het beroepschrift.
12. In het advies van de bezwarencommissie – waarnaar het bestreden besluit verwijst – wordt gesteld dat een compleet overzicht van de creditcardgegevens ontbreekt over de gevraagde periode, maar er wordt niet onderbouwd waarom dit zo zou zijn. Het college heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat ook een inzage in het uitgavenpatroon van eiseres nodig is, en dat gegevens hierover onleesbaar zijn gemaakt. De rechtbank heeft het onderzoek in deze zaak geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen om een overzicht te verstrekken van haar creditcarduitgaven over de periode van 1 december 2016 tot en met 27 mei 2019, waarbij de uitgaven niet onleesbaar zijn gemaakt. Eiseres heeft hier ter zitting mee ingestemd, en heeft de gevraagde stukken middels een brief van 15 juni 2023 alsnog overgelegd. Het college is vervolgens in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren, maar heeft dit niet gedaan. De rechtbank merkt hierbij op dat de gemachtigde van eiseres en de griffier van de rechtbank verschillende keren telefonisch contact hebben opgenomen met de gemachtigde van het college, laatstelijk op 27 juni 2023, waarbij is toegezegd dat het college een inhoudelijke reactie zou indienen. Deze reactie is echter uitgebleven.
13. Onder bovenstaande omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen. Het college moet binnen zes weken opnieuw een beslissing op bezwaar nemen met inachtneming van deze uitspraak.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.674,- ( 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).