ECLI:NL:RBZWB:2023:760

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
02/049387-20 ontneming
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in de context van gedoogbeleid bij coffeeshops

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 februari 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen een betrokkene die eerder was veroordeeld voor het medeplegen van het aanwezig hebben van softdrugs en eenvoudig witwassen. De officier van justitie vorderde ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van € 560.861,13, gebaseerd op de veronderstelling dat dit bedrag afkomstig was uit de gedoogde verkoop van softdrugs in een coffeeshop. De rechtbank heeft de vordering inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 januari 2023, waar zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd.

De officier van justitie verwees naar het Black Widow-arrest van de Hoge Raad, waarin werd gesteld dat bij overschrijding van het gedoogbeleid alle uit de handel in softdrugs verkregen voordelen als wederrechtelijk verkregen moeten worden beschouwd. De verdediging daarentegen betoogde dat er geen substantiële grondslag was voor de ontneming, en dat de zaak van de betrokkene niet vergelijkbaar was met de situatie in het aangehaalde arrest. De verdediging vroeg om een rechterlijk pardon of, als de rechtbank het Black Widow-arrest wel vergelijkbaar achtte, om matiging van de vordering.

De rechtbank heeft de bewijsmiddelen uit de strafzaak in haar overwegingen meegenomen en vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 560.861,13 bedraagt. Echter, gezien het spanningsveld van het gedoogbeleid en de achterdeurproblematiek bij coffeeshops, heeft de rechtbank besloten het ontnemingsbedrag met 50% te matigen. Uiteindelijk is het bedrag dat de betrokkene aan de staat moet betalen vastgesteld op € 280.430,56, terwijl de vordering van de officier van justitie voor het overige werd afgewezen. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02/049387-20
vonnis van de rechtbank d.d. 9 februari 2023
in de ontnemingszaak tegen
[betrokkene]
geboren op [geboortedag] 1971 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. R.B. Milo, advocaat te Tilburg

1.De procedure

Betrokkene is bij het op gelijke datum gewezen vonnis veroordeeld voor het medeplegen van het aanwezig hebben van softdrugs en eenvoudig witwassen. Aan hem is geen straf of maatregel opgelegd.
De officier van justitie heeft ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd ter hoogte van € 560.861,13.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 januari 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat, indien de rechtbank in de strafzaak niet tot verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen gelden zou overgaan, het gehele aangetroffen bedrag van € 560.861,13 als wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden aangemerkt. De officier van justitie gaat ervan uit dat al het aangetroffen geld uit de gedoogde verkoop van de softdrugs in coffeeshop [naam] afkomstig is. De officier van justitie heeft ter onderbouwing van zijn vordering verwezen naar het zogenaamde Black Widow-arrest dat de Hoge Raad in 2003 heeft gewezen (ECLI:NL:HR:2003:AF1965). In dit arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat, in geval van een overschrijding van de grenzen van het gedoogbeleid, een coffeeshophouder er niet op mag vertrouwen dat niet strafrechtelijk opgetreden zal worden. En dat, in een zodanig geval, in beginsel al het uit die handel in softdrugs verkregen voordeel geacht wordt wederrechtelijk verkregen te zijn. Betrokkene heeft de grenzen van het gedoogbeleid overschreden door een externe voorraad van ruim 100 kilogram softdrugs en 29.000 joints aan te houden, terwijl in de gedoogvoorwaarden een maximale voorraad van 500 gram staat vermeld.

3.Het standpunt van de verdediging

Primair heeft de verdediging verzocht de vordering af te wijzen vanwege een gebrek aan substantie. Er is geen grondslag voor het ontnemen van voordeel. De verdediging is van mening dat de zaak van betrokkene niet vergelijkbaar is met de situatie zoals in het door de officier van justitie aangehaalde arrest. Het enige verwijt dat betrokkene kan worden gemaakt is dat hij een te grote externe handelsvoorraad heeft aangehouden. Dit leidt, gelet op de jurisprudentie met betrekking tot een rechterlijk pardon, tot begrip uit de strafrechtspleging. Mocht de rechtbank de situatie uit het Black Widow-arrest wel vergelijkbaar vinden, dan verzoekt de raadsman een rechterlijk pardon uit te spreken. Meer subsidiair verzoekt de raadsman, onder verwijzing naar het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 7 oktober 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:8577), de vordering te matigen en een verplichting tot betaling van 6,36% van het wederrechtelijk verkregen voordeel op te leggen.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
De bewijsmiddelen
De rechtbank sluit in haar overweging integraal aan bij de bewijsmiddelen zoals genoemd in het vonnis in de strafzaak van 9 februari 2023.
4.2
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Betrokkene heeft zelf verklaard dat de bij de voorraad drugs aangetroffen gelden inkomsten uit verkoop van softdrugs in de coffeeshop van betrokkene betroffen. De rechtbank gaat hier dan ook vanuit. Hoewel de verkoop van softdrugs in een coffeeshop met vergunning sinds jaar en dag wordt gedoogd, levert de verkoop hiervan feitelijk gezien wel een strafbaar feit op. Aansluitend aan de overwegingen van de Hoge Raad in het Black Widow-arrest, wordt daarmee in beginsel al het uit die handel in softdrugs verkregen voordeel geacht wederrechtelijk verkregen te zijn. Om die reden schat de rechtbank het door betrokkene verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel op € 560.861,13.
4.3
Vaststelling ontnemingsbedrag
Op grond van de vierde volzin van artikel 36e lid 5 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan de rechtbank de betalingsverplichting van de betrokkene lager vaststellen dan het geschatte voordeel. De rechtbank heeft in haar vonnis in de strafzaak uitgebreid stilgestaan bij het spanningsveld dat bestaat met betrekking tot de achterdeurproblematiek en het gedoogbeleid bij coffeeshops. De rechtbank ziet hierin reden het te ontnemen bedrag te matigen.
Bij het bepalen van de omvang van de matiging heeft de rechtbank acht geslagen op hetgeen in de jurisprudentie in vergelijkbare zaken wordt toegepast. De rechtbank is van oordeel dat in onderhavige zaak een matiging van 50% passend en geboden is.
De rechtbank zal het terug te betalen bedrag vaststellen op € 280.430,56 en de vordering van de officier van justitie voor het overige afwijzen.

5.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
560.861,13;
- legt betrokkene de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van € 280.430,56, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling, die bij niet betaling van het ontnemingsbedrag kan worden gevorderd, op
1080 dagen;
- wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.G.F. Vliegenberg, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.M. Heitzman en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 februari 2023.