ECLI:NL:RBZWB:2023:7594

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 oktober 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
10538031 AZ VERZ 23-34 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. Zander
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en toekenning van vergoedingen na ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter op 16 oktober 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster01] en [verweerster01]. De verzoekster, werkzaam als voedingsdeskundige, had een arbeidsovereenkomst met [verweerster01], een onderneming in voedingssupplementen. De verzoekster verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst, nadat zij op staande voet was ontslagen, wat in een eerdere procedure was vernietigd. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever ernstig verwijtbaar had gehandeld door niet in overleg te treden over de wijziging van de werkplek en het onterecht geven van het ontslag op staande voet. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 november 2023 en de werkgever veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 2.138,71 en een billijke vergoeding van € 5.000,00. Daarnaast is de werkgever veroordeeld tot betaling van achterstallig loon en vakantietoeslag, en is vastgesteld dat de werkgever geen rechten meer kan ontlenen aan de concurrentie- en relatiebedingen. De proceskosten zijn voor rekening van de werkgever.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 10538031 AZ VERZ 23-34
beschikking d.d. 16 oktober 2023
inzake
[verzoekster01],
wonende te ( [postcode01] ) [plaats02] aan het adres [adres01] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. J. de Wit en mr. E.M.A.C. van Dort, advocaten te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap [verweerster01] .,
statutair gevestigd te Breda, kantoorhoudende te [postcode02] [plaats01] aan het adres
[adres02] ,
verweerster
gemachtigde: mr. E.J.L. Mulderink, advocaat te Breda .
Partijen zullen hierna “ [verzoekster01] ” en “ [verweerster01] ” worden genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 2 juni 2023 ter griffie ontvangen verzoekschrift met producties;
  • het op 11 augustus 2023 ter griffie ontvangen verweerschrift met producties;
  • de brief van 16 augustus 2023 van [verzoekster01] met producties;
  • de brief van 17 augustus 2023 van [verweerster01] met producties;
  • het e-mailbericht van 18 augustus 2023 van [verweerster01] met één productie;
  • de brief van 18 augustus 2023 van [verzoekster01] met één productie;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 21 augustus 2023;
  • de ter mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen van de gemachtigde van [verzoekster01] ;
  • de ter mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen van de gemachtigde van [verweerster01] ;
  • de ter mondelinge behandeling overgelegde brief van de gemachtigde van [verzoekster01] van 20 april 2023;
  • het ter mondelinge behandeling overgelegde e-mailbericht van [verzoekster01] van 8 mei 2023;
  • het e-mailbericht van [verzoekster01] van 4 september 2023 met bijlagen;
  • het e-mailbericht van [verweerster01] van 4 september 2023 met één bijlage.

2.De feiten

Tussen partijen staat het volgende vast:
- [verweerster01] exploiteert een onderneming in voedingssupplementen en aanverwante (fitness gerelateerde) producten;
- op 13 januari 2021 zijn de heer [naam01] , eigenaar van [verweerster01] , en de heer [naam02] , partner van [verzoekster01] , een Heads of Agreement aangegaan, die ziet op een toekomstige samenwerking tussen [verweerster01] en (de onderneming van) [naam02] ;
- [verzoekster01] , geboren op [geboortedatum01] 1986, is sinds 1 juli 2021 in dienst bij [verweerster01] . De functie van [verzoekster01] is “Voedingsdeskundige” met een salaris van thans € 2.860,09 bruto per maand. In de arbeidsovereenkomst is onder andere opgenomen:
“(…)3 Werktijden en plaats werkzaamheden
De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor gemiddeld tweeëndertig uren per week.
De werkzaamheden worden gewoonlijk verricht te [plaats01] . (…)
7.1
Collectieve arbeidsovereenkomst
Op de arbeidsovereenkomst is de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) Samenwerkende Branches Detailhandel van toepassing.
7.2
Concurrentiebeding
Het is werknemer verboden zonder schriftelijke toestemming van werkgever binnen een periode van twaalf maanden na beëindiging van de dienstbetrekking direct of indirect diensten te verlenen c.q. werkzaamheden te verrichten die gelijk, soortgelijk of nauw verwant zijn aan die van werkgever, ongeacht of er sprake is van een vergoeding.
7.3
Relatiebeding
Het is werknemer verboden zonder schriftelijke toestemming van werkgever binnen een periode van twaalf maanden na het einde van het dienstverband, voor rekening van werknemer of van een ander werkzaamheden, van welke aard ook, te verrichten voor klanten van werkgever. In dit verband wordt onder klanten verstaan: natuurlijke personen en rechtspersonen waarvoor werkgever betaalde werkzaamheden verricht of tot twaalf maanden eerder heeft verricht of goederen heeft geleverd, dan wel waaraan werkgever in die periode een offerte heft uitgebracht. Bij overtreding van dit verbod heeft werkgever recht op een direct opeisbare boete van € 1.000,00 (eenduizend euro) per dag bij overtreding voor elke dag dat werknemer in overtreding is, onverminderd het recht van werkgever om volledige vergoeding van de werkelijk geleden schade te vorderen. (…)”;
- [verzoekster01] is op 7 december 2022 op staande voet ontslagen, omdat [verweerster01] van mening is dat [verzoekster01] ongeoorloofd contact had met haar leverancier;
- op 14 december 2022 is [bedrijf01] B.V. opgericht. [bedrijf01] B.V. exploiteert een groothandel in onder andere farmaceutische producten, nutricosmetics, supplementen en overige (huid)verzorgingsproducten. [verzoekster01] is indirect bestuurder van [bedrijf01] B.V.;
- bij verzoekschrift van 2 februari 2023 heeft [verzoekster01] bezwaar gemaakt tegen het ontslag op staande voet. In het daarop ingediende verweerschrift van [verweerster01] was een tegenverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst opgenomen. De kantonrechter heeft bij beschikking van 12 april 2023 (kort gezegd):
 het ontslag op staande voet vernietigd;
 [verweerster01] veroordeelt [verzoekster01] toe te laten tot haar gebruikelijke werkzaamheden;
 [verweerster01] veroordeelt tot betaling van het (achterstallige) loon, de bijbehorende emolumenten, de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, onder afgifte van deugdelijke salarisspecificaties onder verbeurte van een dwangsom;
 de door [verweerster01] gevorderde ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen;
 [verweerster01] veroordeeld in de proces- en nakosten;
- op 18 april 2023 bericht de gemachtigde van [verweerster01] aan de gemachtigde van [verzoekster01] dat [verzoekster01] wordt verwacht haar werkzaamheden te hervatten per 24 april 2023 te [plaats01] op het kantoor van [verweerster01] ;
- op 20 april 2023 bericht één van de gemachtigden van [verzoekster01] onder andere aan de gemachtigde van [verweerster01] dat hij van mening is dat van [verzoekster01] niet kan worden verwacht dat zij haar werkzaamheden in [plaats01] gaat uitvoeren;
- op 8 mei 2023 heeft [verzoekster01] een e-mailbericht aan het e-mailadres van [verweerster01] gestuurd ( [e-mailadres01] ), waarin zij zich ziek meld wegens spanningsklachten;
- op 25 mei 2023 is [verzoekster01] uitgenodigd om op 26 mei 2023 om 09:30 uur bij de Arboarts van [verweerster01] in Tilburg te verschijnen;
- op 30 mei 2023 is [verzoekster01] uitgenodigd om op 1 juni 2023 om 14:00 uur bij de Arboarts van [verweerster01] in Breda te verschijnen;
- op 31 mei 2023 is [verzoekster01] uitgenodigd om op 1 juni 2023 om 13:30 uur bij de Arboarts van [verweerster01] in Breda te verschijnen;
- op 31 mei 2023 bericht één van de gemachtigden van [verzoekster01] aan de gemachtigde van [verweerster01] dat [verzoekster01] niet aan de oproepen van de bedrijfsarts van 30 mei 2023 en 31 mei 2023 kan voldoen, nu deze op zeer korte termijn zijn gepland en [verzoekster01] binnen dat tijdsbestek geen oppas kon regelen. [verzoekster01] vraagt de afspraak bij de Arboarts doorgang te laten vinden in [plaats02] op 1 juni 2023 tussen 10:00 uur en 14:00/15:00 uur;
- op 5 juni 2023 bericht de gemachtigde van [verweerster01] aan de gemachtigde van [verzoekster01] dat [verzoekster01] zich niet aan haar re-integratieverplichtingen houdt door niet te verschijnen bij de Arboarts. Het niet (tijdig) kunnen vinden van oppas komt in zijn ogen voor rekening en risico van [verzoekster01] . Hij deelt mede dat [verweerster01] het loon zal gaan opschorten;
- op 22 juni 2023 is [verzoekster01] uitgenodigd om op 23 juni 2023 om 10:30 uur bij de Arboarts van [verweerster01] in [plaats03] te verschijnen;
- op 16 augustus 2023 is [verzoekster01] op het spreekuur van de Arboarts in Amsterdam geweest;
- op 17 augustus 2023 heeft de Arboarts aan [verweerster01] bericht dat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid op medische gronden. Wel is er sprake van een arbeidsconflict met negatieve effecten op het gebied van het persoonlijk en sociaal functioneren van [verzoekster01] , die een gezonde en duurzame werkhervatting in de huidige werksituatie in de weg staan. De Arboarts acht een duurzame werkhervatting in de huidige situatie niet haalbaar en ook niet raadzaam.

3.Het geschil

3.1
[verzoekster01] verzoekt de kantonrechter:
a. de arbeidsovereenkomst met [verweerster01] te ontbinden;
b. [verweerster01] te veroordelen tot verstrekking van een afschrift van de van toepassing zijnde cao;
c. [verweerster01] te veroordelen tot voldoening van het (achterstallige) loon, de (achterstallige) vakantietoeslag en de andere emolumenten vanaf 1 april 2023 tot de dag waarop de dienstbetrekking eindigt;
d. [verweerster01] te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging over het achterstallige loon en de vakantietoeslag;
e. [verweerster01] te veroordelen tot afgifte van de salarisspecificaties vanaf 1 april 2023 op straffe van een dwangsom;
f. [verweerster01] te veroordelen tot betaling van de verbeurde dwangsommen;
g. [verweerster01] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding;
h. [verweerster01] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding;
i. te verklaren voor recht dat [verweerster01] geen beroep meer kan doen op de tussen partijen geldende concurrentie- en relatiebedingen;
j. [verweerster01] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over voornoemde bedragen;
k. [verweerster01] te veroordelen tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover.
3.2
[verweerster01] maakt geen bezwaar tegen de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Zij vraagt [verzoekster01] voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar verzoeken af te wijzen, met veroordeling van [verzoekster01] in de proceskosten.

4.De beoordeling

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst:
4.1
Op grond van artikel 7:671c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter het verzoek van de werknemer om de arbeidsovereenkomst toewijzen als sprake is van omstandigheden, die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
4.2
[verzoekster01] stelt dat sprake is van dergelijke omstandigheden en verwijst naar de omstandigheden, die hieronder onder ‘Transitievergoeding en billijke vergoeding’ worden besproken. [verweerster01] heeft geen verweer tegen het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst gevoerd. Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter het verzoek dan ook toewijzen en de arbeidsovereenkomst ontbinden per 1 november 2023.
Transitievergoeding en billijke vergoeding:
4.3
[verzoekster01] vordert toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding. Op grond van artikel 7:673 lid 1 onder b en 2 BW en artikel 7:671c lid 2 onder b BW is toewijzing van een transitievergoeding en een billijke vergoeding enkel mogelijk als komt vast te staan dat [verweerster01] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld jegens [verzoekster01] .
4.4
[verzoekster01] stelt dat [verweerster01] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en verwijst in dat kader allereerst naar het ten onrechte gegeven ontslag op staande voet en de tussen partijen gevoerde procedure. Daarnaast voert zij aan dat het handelen van [verweerster01] als ‘wegpesten’ moet worden gekwalificeerd. Het is voor [verzoekster01] immers niet mogelijk om haar werkzaamheden op het kantoor van [verweerster01] in [plaats01] uit te voeren, omdat zij naast haar werk ook de zorg heeft over haar vijf jonge kinderen. Er is tussen partijen bij aanvang van de arbeidsovereenkomst dan ook afgesproken dat [verzoekster01] thuis kon werken. Dit is tussen de partner van [verzoekster01] en de eigenaar van [verweerster01] besproken. De mogelijkheid om thuis te werken was de reden dat [verzoekster01] de arbeidsovereenkomst met [verweerster01] is aangegaan en [verweerster01] heeft voor de beschikking van de kantonrechter van 12 april 2023 in de eerder tussen partijen gevoerde procedure ook nooit geëist dat [verzoekster01] op kantoor in [plaats01] zou komen werken. Nadat tussen partijen die beschikking is gewezen, heeft [verweerster01] die eis ineens wel gesteld. Dit is een ongeoorloofde wijziging van de arbeidsvoorwaarden van [verzoekster01] . Bovendien heeft de kantonrechter in de eerdere beschikking geoordeeld dat [verzoekster01] moet worden toegelaten tot haar gebruikelijke werkzaamheden. Zij werkte altijd thuis, zodat het gebruikelijk is dat zij thuis werkte. Niet kan van haar worden verwacht dat zij in [plaats01] komt werken. Daar komt bij dat uit de brief van [verweerster01] volgt dat [verweerster01] niet openstond voor overleg of om tot een compromis te komen met betrekking tot de plaats waar de werkzaamheden zouden worden verricht. Er werd immers direct aangestuurd op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst via een vaststellingsovereenkomst. Daarnaast voert [verzoekster01] aan dat [verweerster01] niet inzichtelijk maakt welke bedragen zij inmiddels heeft betaald uit hoofde van de eerder tussen partijen gewezen beschikking en laat zij ook nu weer bedragen aan loon onbetaald. De Arboarts van [verweerster01] heeft bij het oproepen van [verzoekster01] onvoldoende rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van [verzoekster01] . Dit komt ook voor rekening en risico van [verweerster01] . Ook is kwalijk dat thans weer wordt getwijfeld aan de door [verzoekster01] uitgevoerde werkzaamheden. Zij heeft ten behoeve van [verweerster01] rapporten opgesteld, die zij steeds aan haar partner heeft gegeven. Die zou deze met de eigenaar van [verweerster01] bespreken.
4.5
[verweerster01] merkt op dat zij het opmerkelijk vindt dat [verzoekster01] thans om ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzoekt, terwijl zij in de eerdere procedure tussen partijen nog verweer heeft gevoerd tegen de toen door [verweerster01] verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Op de stellingen van [verzoekster01] voert zij aan dat tussen partijen niet is overeengekomen dat [verzoekster01] haar werkzaamheden altijd vanuit huis zou mogen verrichten. Daar is nooit over gesproken en in de arbeidsovereenkomst is bovendien opgenomen dat zij de werkzaamheden zou verrichten in [plaats01] . [verweerster01] heeft inderdaad niet eerder bezwaar gemaakt tegen het thuiswerken (mede gelet op het feit dat in die periode beperkingen golden wegens de Covid-19-pandemie), maar dit neemt niet weg dat zij de eis mocht stellen dat [verzoekster01] voortaan haar werkzaamheden op het kantoor in [plaats01] zou gaan uitvoeren. De veroordeling in de eerdere beschikking tussen partijen dat [verzoekster01] moet worden toegelaten de gebruikelijke werkzaamheden te verrichten doet daar niet aan af. Dit zegt niets over de plaats waar de werkzaamheden worden verricht. [verzoekster01] is in beginsel sinds 24 april 2023 ongeoorloofd afwezig, zodat er vanaf dat moment al geen loonbetalingsverplichting meer is. [verweerster01] is voorts pas op 16 mei 2023 op de hoogte geraakt van de ziekmelding van [verzoekster01] , zodat zij in ieder geval in de periode 8 mei 2023 tot 16 mei 2023 ongeoorloofd afwezig is geweest en er geen loonbetalingsverplichting bestaat. Vervolgens heeft [verweerster01] [verzoekster01] meerdere malen laten uitnodigen bij de Arboarts, maar zij is daar tot medio augustus niet verschenen, dan wel heeft zij steeds aangegeven enkel bereid te zijn te verschijnen onder een aantal voorwaarden. Hieruit volgt bovendien dat [verzoekster01] niet altijd tijdens werktijd beschikbaar was of van mening is zelf haar uren te kunnen inrichten, terwijl sprake is van een fulltime dienstverband bij [verweerster01] . Het voorgaande maakt aannemelijk dat sprake is van een non-existente arbeidsovereenkomst, dan wel dat [verzoekster01] nooit werkzaamheden heeft verricht voor [verweerster01] . Te meer, nu [verzoekster01] , ondanks diverse verzoeken daartoe, niet de rapportages aan [verweerster01] heeft overgelegd, waarvan zij stelt die te hebben opgesteld ten behoeve van [verweerster01] . Ook is [verweerster01] te ore gekomen dat [verzoekster01] sinds eind 2022 een eigen onderneming is gestart, die zich bezighoudt met dezelfde activiteiten als [verweerster01] , zodat zij in strijd handelt met de concurrentie- en relatiebedingen. Het voorgaande leidt ertoe dat geen sprake is van het ‘wegpesten’ van [verzoekster01] , zodat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen. [verweerster01] kan dan ook niet worden gehouden de verzochte vergoedingen te betalen en [verzoekster01] heeft sinds 24 april 2023 of 8 mei 2023 geen recht op loon of ziektegeld. Het is juist [verzoekster01] die ernstig verwijtbaar heeft gehandeld jegens [verweerster01] .
4.6
De kantonrechter overweegt dat in deze procedure moet worden beoordeeld of [verweerster01] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld jegens [verzoekster01] . [verweerster01] heeft geen tegenverzoeken ingesteld, zodat voor deze procedure niet van belang is of dat [verzoekster01] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld jegens [verweerster01] .
4.7
Als meest verstrekkende verweer voert [verweerster01] aan dat [verzoekster01] nimmer werkzaamheden heeft verricht, zodat sprake is van een non-existente arbeidsovereenkomst. Tussen partijen staat echter vast dat een arbeidsovereenkomst is gesloten. Indien [verzoekster01] geen werkzaamheden zou hebben verricht voor [verweerster01] , hetgeen door [verzoekster01] wordt betwist, had het op de weg van [verweerster01] gelegen haar daarop aan te spreken. Tussen partijen staat vast dat [verweerster01] geen bezwaar heeft gemaakt (tot aan 18 april 2023) dat [verzoekster01] thuiswerkte en haar werkzaamheden uitvoerde buiten het zicht van [verweerster01] . Voorts is niet gebleken dat [verweerster01] in die periode navraag heeft gedaan naar de werkzaamheden van [verzoekster01] of dat zij [verzoekster01] heeft aangesproken op haar functioneren. Dit had echter wel op de weg van [verweerster01] gelegen als zij van mening was dat [verzoekster01] geen werkzaamheden verrichtte of niet functioneerde. Nu dit niet is gebeurd, kan [verzoekster01] niet worden verweten dat [verweerster01] niet bekend is met haar werkzaamheden. De kantonrechter verwerpt dan ook het (meest verstrekkende) verweer van [verweerster01] .
4.8
[verzoekster01] wijst met betrekking tot het handelen van [verweerster01] op het ten onrechte gegeven ontslag op staande voet. Voor zover zij van mening is dat dit direct dient te leiden tot de vaststelling dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster01] overweegt de kantonrechter dat tussen partijen al een procedure is gevoerd over het ontslag op staande voet. In die procedure heeft [verzoekster01] verzocht het ontslag op staande voet te vernietigen en haar weer toe te laten om haar werkzaamheden te verrichten. Dit verzoek is toegewezen. In deze procedure kan niet vanwege het gegeven ontslag op staande voet tot de toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding worden gekomen, nu [verzoekster01] ervoor heeft gekozen niet de ‘switch’ te maken, maar heeft gevraagd om herstel van de arbeidsovereenkomst.
4.9
Vervolgens stelt [verzoekster01] dat het ‘wegpesten’ door [verweerster01] volgt uit de eis van [verweerster01] , dat [verzoekster01] in [plaats01] zou moeten gaan werken, nu er een andere afspraak tussen partijen was gemaakt en er geen rekening wordt gehouden met de thuissituatie van [verzoekster01] . De kantonrechter overweegt dat de door [verzoekster01] gestelde afspraak tussen [verzoekster01] en [verweerster01] over de plaats waar de werkzaamheden zouden worden verricht niet is onderbouwd. In de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat de werkzaamheden in [plaats01] zouden worden verricht en door [verzoekster01] is niet onderbouwd dat een afwijkende afspraak is gemaakt. Het enkele feit dat zij tot aan 18 april 2023 altijd thuis heeft gewerkt, ondanks dat het thuiswerkadvies in het kader van de Covid-19-pandemie al medio 2022 is losgelaten, is daarvoor onvoldoende. Het thuiswerken kan gelet op het vorenstaande dan ook niet als arbeidsvoorwaarde worden aangemerkt.
4.1
Dit neemt echter niet weg dat het tussen partijen gebruikelijk was dat [verzoekster01] altijd thuis werkte en nimmer op het kantoor van [verweerster01] hoefde te komen. Wel dient ermee rekening te worden gehouden dat er op dat moment er nog vanuit werd gegaan dat er een samenwerkingsverband was/zou komen tussen [verweerster01] en de partner van [verzoekster01] en [verzoekster01] via haar partner de werkzaamheden voor [verweerster01] verrichtte. Inmiddels staat vast dat die samenwerking is geëindigd, dan wel geen invulling heeft gekregen, zodat het niet onredelijk is dat [verweerster01] verwachtte dat [verzoekster01] (al dan niet incidenteel) op het kantoor van [verweerster01] zou verschijnen. Nu [verzoekster01] steeds thuis werkte en gelet op haar thuissituatie is het begrijpelijk dat zij niet op stel en sprong opvang voor haar kinderen kon regelen, zodat het naar het oordeel van de kantonrechter op de weg van [verweerster01] had gelegen in overleg te treden met [verzoekster01] over de datum of de hoeveelheid dagen dat [verzoekster01] op het kantoor in [plaats01] zou moeten gaan werken en haar, indien nodig, een overgangsperiode aan te bieden. Uit de door [verzoekster01] en [verweerster01] overgelegde correspondentie uit die periode blijkt echter dat er geen overgangsperiode is geboden, dan wel een overleg daarover voor [verweerster01] niet mogelijk was. Immers, in het e-mailbericht van de gemachtigde van [verweerster01] van 18 april 2023 – het eerste e-mailbericht na de beschikking van de kantonrechter van 12 april 2023 – werd aangegeven dat er van [verzoekster01] werd verwacht dat zij op 24 april 2023 haar werkzaamheden op het kantoor van [verweerster01] zou gaan uitvoeren. Vervolgens wordt er medegedeeld dat [verzoekster01] met [verweerster01] in overleg kan treden, maar dit overleg zou dan (enkel) zien op het sluiten van een vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst en dus niet op bijvoorbeeld een overgangsperiode. Reeds op grond van het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen door [verweerster01] .
4.11
Het voorgaande betekent dat het betalingsgedrag van [verweerster01] en de handelswijze van de Arboarts van [verweerster01] , voor zover gedragingen van de Arboarts al toe te rekenen zijn aan [verweerster01] , niet meer besproken hoeven te worden.
4.12
Nu vaststaat dat [verweerster01] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld is zij een transitievergoeding aan [verzoekster01] verschuldigd. Gelet op de duur van het dienstverband van [verzoekster01] bepaalt de kantonrechter deze op een bedrag van € 2.138,71 bruto.
4.13
Ook is [verweerster01] een billijke vergoeding verschuldigd. Voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn in rechtspraak uitgangspunten geformuleerd (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 30 juni 2017, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2017:1187 (New Hairstyle)). Hoewel het voornoemde arrest ziet op een onterecht gegeven ontslag op staande voet, dienen voor zaken als de onderhavige dezelfde uitgangspunten te worden gehanteerd. (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 8 juni 2018, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2018:878 (
Zinzia)). De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van de ontbinding kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen.
4.14
Met betrekking tot de hoogte van de billijke vergoeding voert [verzoekster01] aan dat het, gelet op onder andere haar thuissituatie, lastig zal zijn (op korte termijn) een vergelijkbare functie te vinden. Haar dienstverband bij [verweerster01] was kort, zodat zij maar een beperkt recht op een WW-uitkering heeft. Tot slot is [verzoekster01] inmiddels arbeidsongeschikt geraakt en is het de vraag of zij op korte termijn weer in staat is om werkzaamheden te verrichten. Zij acht een bedrag van € 50.000,00 dan ook redelijk. Op het verweer van [verweerster01] voert [verzoekster01] aan dat zij inderdaad thans een eigen onderneming is gestart. Zij geniet echter nog geen inkomen uit die onderneming.
4.15
[verweerster01] voert aan dat [verzoekster01] al sinds medio december 2022 een eigen onderneming voert. Er is dus geen noodzaak een andere baan te vinden. [verzoekster01] is aan het werk, ondanks haar gestelde arbeidsongeschiktheid.
4.16
De kantonrechter overweegt dat het de keuze van [verzoekster01] is (geweest) om een eigen onderneming te starten. Het feit dat zij daar thans nog geen inkomen uit geniet, komt dan ook voor haar rekening en risico. Voorts volgt uit het advies van de Arboarts dat enkel sprake is van situatieve arbeidsongeschiktheid. Dit betekent dat [verzoekster01] wel op korte termijn bij een andere werkgever werkzaam kan zijn. De beperkingen die volgen uit de thuissituatie van [verzoekster01] komen in beginsel voor haar rekening en risico. Bovendien is het niet onaannemelijk dat [verzoekster01] , ondanks die omstandigheden, in de huidige arbeidsmarkt op korte termijn toch een functie elders zou kunnen vinden in (de omgeving van) [plaats02] . Uit de correspondentie tussen partijen volgt immers dat [verzoekster01] overdag een groot deel van de dag beschikbaar is om te werken. Gelet op het voornoemde toetsingskader, hetgeen is overwogen over het ernstig handelen door [verweerster01] en de voorgaande omstandigheden ziet de kantonrechter aanleiding een billijke vergoeding van € 5.000,00 bruto toe te kennen.
Afgifte van de cao en nevenvordering:
4.17
[verzoekster01] vordert daarnaast nog de afgifte van de cao en toekenning van het achterstallig loon, voor zover [verweerster01] de loonaanpassingen conform de cao niet heeft doorgevoerd.
4.18
[verweerster01] voert aan dat de in de arbeidsovereenkomst opgenomen cao ten onrechte in de arbeidsovereenkomst is opgenomen, nu deze sinds 2015 al niet meer geldig is. [verzoekster01] heeft overigens niet eerder om afgifte van de cao gevraagd.
4.19
[verzoekster01] heeft ter mondelinge behandeling aangegeven dat zij zich aansluit bij de stellingen van [verweerster01] , zodat geen beslissing op deze verzoeken hoeft te worden genomen. De kantonrechter gaat aan deze verzoeken dan ook voorbij.
Resterende loonvordering, salarisspecificaties en overige verschuldigde bedragen:
4.2
Bij verzoekschrift en ter mondelinge behandeling heeft [verzoekster01] gesteld dat zij het loon over de maanden april en mei 2023 en de vakantietoeslag over de periode mei 2022 tot en met april 2023 niet heeft ontvangen. Daarnaast heeft zij geen salarisspecificaties ontvangen. Zij verzoekt [verweerster01] te veroordelen tot betaling van het loon, de vakantietoeslag, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente, onder afgifte van de salarisspecificaties op verbeurte van een dwangsom. Daarnaast is volgens [verzoekster01] nog onduidelijk welke bedragen [verweerster01] nog verschuldigd is uit hoofde van de eerdere beschikking tussen partijen.
4.21
[verweerster01] voert bij verweerschrift en ter mondelinge behandeling aan dat zij tot 8 mei 2023 aan haar betalingsverplichtingen heeft voldaan. Vanaf 8 mei 2023 is er in ieder geval geen loonbetalingsverplichting meer, nu [verzoekster01] ongeoorloofd afwezig is geweest en nadien zich niet heeft gehouden aan haar re-integratieverplichtingen. De salarisspecificaties zijn inmiddels verstrekt.
4.22
De kantonrechter overweegt dat het verzoek van [verzoekster01] tot loonbetaling in deze procedure enkel strekt tot de toewijzing van het loon vanaf 1 april 2023 tot het einde van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter kan [verweerster01] dan ook enkel veroordelen hetgeen te betalen dat zij vanaf 1 april 2023 verschuldigd is.
4.23
Met betrekking tot de veroordeling is van belang dat tussen partijen vaststaat dat [verzoekster01] in beginsel een bedrag van € 2.860,09 bruto per maand dient te ontvangen vanaf 1 april 2023 tot het einde van de arbeidsovereenkomst (1 november 2023). Over de periode 1 april 2023 tot 8 mei 2023 dient naar het oordeel van de kantonrechter het gebruikelijke loon te worden betaald. [verzoekster01] was op dat moment niet arbeidsongeschikt en, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in het kader van het ernstig verwijtbaar handelen, niet ongeoorloofd afwezig.
4.24
Met betrekking tot de ziekmelding van 8 mei 2023 is door [verweerster01] betwist dat zij deze heeft ontvangen op 8 mei 2023. Zij stelt pas op 16 mei 2023 bekend te zijn geworden met de ziekmelding van [verzoekster01] . Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verzoekster01] , gelet op artikel 3:37 lid 3 BW onvoldoende onderbouwd dat [verweerster01] de ziekmelding op 8 mei 2023 heeft ontvangen. Gelet op het bepaalde in artikel 7:628 lid 1 BW is er dan ook geen loonbetalingsverplichting over de periode 8 mei 2023 tot 16 mei 2023. Nadien staat vast tussen partijen, mede gelet op het bericht van de Arboarts van 17 augustus 2023, dat sprake is van arbeidsongeschiktheid. [verweerster01] dient vanaf dat moment het loon te voldoen, zoals volgt uit artikel 7:629 lid 1 BW. De ingestelde loonopschorting is niet meer van belang, nu [verzoekster01] inmiddels haar medewerking heeft verleend aan de oproep van de bedrijfsarts. De kantonrechter laat deze stellingen verder dan ook onbesproken.
4.25
[verweerster01] heeft niet betwist dat zij de vakantietoeslag van € 3.006,19 bruto, die in mei 2023 zou moeten worden uitbetaald, verschuldigd is.
4.26
De kantonrechter ziet geen aanleiding de gevorderde wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over voornoemde bedragen toe te kennen, nu de wettelijke verhoging dient als een prikkel aan de werkgever om het loon te betalen. Deze functie kan de wettelijke verhoging thans niet meer vervullen.
4.27
De vordering tot verstrekking van de salarisspecificaties zal worden afgewezen. Bij verweerschrift heeft [verweerster01] de salarisspecificaties tot en met juli 2023 overgelegd en de kantonrechter verwacht van [verweerster01] dat zij ook voor de resterende maanden (t/m oktober 2023) ervoor zal zorgdragen dat [verzoekster01] de specificaties ontvangt, waarbij rekening wordt gehouden met de hiervoor toegewezen vergoedingen en de eindafrekening van het dienstverband.
4.28
De kantonrechter zal een bedrag van € 3.550,00 aan verbeurde dwangsommen toekennen, nu vaststaat tussen partijen dat de salarisspecificaties 71 dagen te laat zijn aangeleverd. Dat deze bij verweerschrift zijn verstrekt doet niet af aan het feit dat de dwangsommen al verbeurd waren.
4.29
Ter mondelinge behandeling heeft de kantonrechter partijen in het kader van een totaaloplossing tussen partijen in de gelegenheid gesteld om samen vast te stellen welke bedragen [verweerster01] nog verschuldigd is en welke bedragen zij heeft betaald. Partijen hebben vervolgens afzonderlijk van elkaar e-mailberichten met bijlagen aan de kantonrechter toegezonden, waarin zij ingaan op de openstaande en betaalde bedragen.
4.3
Bij e-mailbericht van 4 september 2023 heeft [verzoekster01] aangevoerd dat zij tot 31 augustus 2023 een bedrag van € 46.076,76 bruto aan loon, vakantietoeslag en wettelijke verhoging en een bedrag van € 4.852,67 netto aan rente en kosten te vorderen heeft van [verweerster01] . Hierop is € 20.200,00 netto betaald, zodat een bedrag van € 21.002,67 netto resteert.
4.31
Bij e-mailbericht van 4 september 2023 heeft [verweerster01] aangevoerd dat [verzoekster01] een onjuiste berekening heeft toegepast. In haar ogen is tot 31 augustus 2023 hooguit nog een bedrag van € 15.839,80 verschuldigd.
4.32
De inhoud van de e-mailberichten loopt uiteen. Daarbij kan de kantonrechter geen beslissing nemen op de geschilpunten, nu deze niet binnen het petitum van het onderhavige verzoek vallen. Hooguit kan de kantonrechter vaststellen dat partijen enkel overeenstemming hebben over de proceskosten in de vorige procedure en de gemaakte betekeningskosten.
Concurrentie-/ en relatiebeding:
4.33
[verzoekster01] stelt dat, nu sprake is van ernstig verwijtbaar handelen door [verweerster01] , [verweerster01] geen beroep meer toekomt op de tussen partijen geldende concurrentie- en relatiebedingen. Zij verzoekt voor recht te verklaren dat [verweerster01] geen beroep meer kan doen op voornoemde bedingen.
4.34
[verweerster01] voert aan dat [verzoekster01] tijdens haar arbeidsovereenkomst de concurrentie- en relatiebedingen al heeft overtreden, hetgeen heeft geleid tot het ontslag op staande voet. Daar komt bij dat [verzoekster01] ook met de thans opgerichte onderneming in strijd handelt met voornoemde bedingen. Uit het handelsregister blijkt immers dat haar onderneming niet enkel op het gebied van cosmetica producten verkoopt, maar ook supplementen zou kunnen verkopen. Daarbij is van belang dat de partner van [verzoekster01] zeer actief is in de fitnessbranche.
4.35
Uit artikel 7:653 lid 4 BW volgt dat, als sprake is van ernstig verwijtbaar handelen door de werkgever, de werkgever geen rechten meer kan ontlenen aan het concurrentie- en/of het relatiebeding. Het voorgaande betekent dat de gevorderde verklaring voor recht van [verzoekster01] op die grond al toewijsbaar is. De door [verweerster01] aangevoerde stellingen op dit punt doen daar niet aan af.
De wettelijke rente:
4.36
De verzochte wettelijke rente wordt toegewezen als in het dictum vermeld.
De proceskosten:
4.37
[verzoekster01] stelt dat zij noodgedwongen kosten voor juridische bijstand heeft moeten maken om zich te verweren tegen het ten onrechte gegeven ontslag op staande voet. Thans wordt zij weer gedwongen kosten voor juridische bijstand te maken. [verzoekster01] vraagt de werkelijke proces- en nakosten toe te kennen.
4.38
[verweerster01] voert aan dat het de keuze van [verzoekster01] is deze procedure te beginnen. Ze had ook de arbeidsovereenkomst kunnen opzeggen. De kosten komen dan ook voor haar rekening en risico. In ieder geval is er geen reden de werkelijke proceskosten toe te wijzen, die overigens bij verzoekschrift niet zijn onderbouwd.
4.39
De kantonrechter ziet aanleiding om [verweerster01] als de meest in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de gebruikelijke forfaitaire proceskosten. De kantonrechter acht de handelswijze van [verweerster01] , mede gelet op de omstandigheden van het geval, onvoldoende ernstig om te spreken van misbruik van procesrecht of van dermate slecht werkgeverschap dat een volledige proceskostenvergoeding gerechtvaardigd is. Bovendien heeft [verzoekster01] de door haar gemaakte kosten niet onderbouwd. De kantonrechter zal dan ook een bedrag van € 86,00 aan griffierecht en een bedrag van € 529,00 aan gemachtigdensalaris toekennen.
4.4
[verzoekster01] heeft in het petitum van de beschikking niet verzocht de nakosten toe te wijzen, terwijl uit het lichaam van het verzoekschrift lijkt te volgen dat zij wel een veroordeling in de nakosten wenste. De kantonrechter zal, ongeacht het voorgaande, de nakosten niet toewijzen en verwijst daarbij naar hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in haar arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:853).

5.De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 november 2023;
veroordeelt [verweerster01] om aan [verzoekster01] te betalen:
  • een transitievergoeding van € 2.138,71 bruto te betalen;
  • een billijke vergoeding van € 5.000,00 bruto te betalen;
  • een bedrag gelijk aan € 2.860,09 bruto per maand vanaf 1 april 2023 tot 8 mei 2023;
  • een bedrag gelijk aan 70% van € 2.860,09 bruto per maand vanaf 16 mei 2023 tot 1 november 2023;
- de vakantietoeslag over de periode mei 2022 tot en met april 2023 van € 3.006,19 bruto;
- een bedrag van € 3.550,00 (netto) aan verbeurde dwangsommen;
- de wettelijke rente over voornoemde bedragen vanaf de opeisbaarheid van die bedragen tot de dag van de algehele voldoening;
verklaart voor recht dat [verweerster01] geen recht meer kan ontlenen aan de tussen partijen gesloten concurrentie- en relatiebedingen (artikel 7.2 en 7.3 van de arbeidsovereenkomst);
veroordeelt [verweerster01] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoekster01] tot en met vandaag vaststelt op een bedrag van € 615,00;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Zander, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2023.