ECLI:NL:RBZWB:2023:7469

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 oktober 2023
Publicatiedatum
30 oktober 2023
Zaaknummer
23-013434
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift tot opheffing van beslag op voertuig

Op 30 oktober 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. B.W.C. van Geet, heeft verzocht om opheffing van het beslag op zijn voertuig, een Mercedes Benz C 200 Cdi, dat op 18 mei 2023 in beslag was genomen in het kader van een strafvorderlijk onderzoek. Klager stelde dat hij eigenaar was van het voertuig en dat de inbeslagname buitenproportioneel was, vooral omdat het voertuig inmiddels verzekerd was. De officier van justitie, mr. G. Smid, betwistte de gegrondheid van het klaagschrift en voerde aan dat klager niet op de hoogte was van het feit dat de bestuurder van het voertuig, die niet de eigenaar was, onverzekerd reed. Tijdens de behandeling in raadkamer op 16 oktober 2023 was klager niet aanwezig, maar zijn advocaat heeft het standpunt van klager toegelicht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat klager inderdaad de eigenaar van het voertuig is en dat er geen strafvorderlijk belang meer bestaat bij het voortduren van het beslag, nu het voertuig inmiddels verzekerd is. De rechtbank heeft de relevante jurisprudentie in acht genomen en geconcludeerd dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter het voertuig later zal verbeurd verklaren. Daarom heeft de rechtbank het klaagschrift gegrond verklaard en de teruggave van de Mercedes aan klager gelast. Deze beslissing is genomen door rechter mr. R.J.H. de Brouwer en is op dezelfde dag openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
rk.nummer: 23-013434
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager]
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
hierna te noemen: klager.
Klager heeft in deze zaak woonplaats gekozen ten kantore van mr. B.W.C. van Geet, advocaat te Tilburg, op het adres Ringbaan-Noord 62, 5046 AC Tilburg.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 18 mei 2023 in het strafvorderlijk onderzoek tegen [naam] in beslag is genomen: een personenauto van het merk Mercedes, type Benz C 200 Cdi, kleur grijs en voorzien van het [kenteken] (hierna: Mercedes);
  • het klaagschrift, ingediend op 25 mei 2023 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • het verweerschrift van de officier van justitie en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 16 oktober 2023. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. G. Smid, en mr. Van Geet als gemachtigd raadsvrouw van klager. Klager is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan klager. Daartoe is aangevoerd dat klager eigenaar is van het voertuig, wat volgt uit de tenaamstelling en de verzekeringspapieren. Klager wordt bezwaard door het voortduren van de inbeslagname en bovendien is de inbeslagname buitenproportioneel. Teruggave van het voertuig verzet zich niet tegen het belang van strafvordering.
In raadkamer voert de raadsvrouw aan dat klager het voertuig per 13 oktober 2023 heeft voorzien van een verzekering en legt daartoe een uitdraai van de verzekeraar over.
De officier van justitie heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard en voert daartoe aan dat klager meermaals staande is gehouden, terwijl zijn voertuig niet was voorzien van een verzekering. Bovendien beschikte de bestuurder, tevens beslagene, ten tijde van de inbeslagname van het voertuig niet over een rijbewijs. Gelet op het recidiverisico is het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voertuig zal bevelen.
De officier van justitie heeft in raadkamer toegelicht dat klager in ieder geval wel over een rijbewijs beschikt en aangevoerd dat beslagene per 23 augustus 2022 over een rijbewijs van de categorie B beschikt. Daarnaast voert de officier van justitie in afwijking op het eerdere schriftelijk ingenomen standpunt aan dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat om te concluderen dat klager wetenschap had van het feit dat beslagene onverzekerd in zijn voertuig reed.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Ingevolge artikel 116, eerste lid, Sv doet het Openbaar Ministerie de inbeslaggenomen voorwerpen teruggeven aan de beslagene, zodra het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet. In het systeem van de wet ligt aldus besloten dat, indien het Openbaar Ministerie bij de behandeling van een beklag als bedoeld in artikel 552a Sv te kennen geeft van oordeel te zijn dat het belang van strafvordering zich niet meer tegen de gevraagde teruggave verzet, de rechter, zonder zelf in een beoordeling van dit laatste punt te treden, op het klaagschrift dient te beslissen. Dit is bijvoorbeeld van belang bij een klaagschrift dat is gericht tegen het voornemen van de officier van justitie om de inbeslaggenomen voorwerpen terug te geven aan anderen dan de beslagene. In dat voornemen ligt, gelet op artikel 116, eerste lid, Sv, besloten dat het belang van strafvordering zich niet meer tegen teruggave verzet. Het staat de rechter dan niet vrij bij de beoordeling van het klaagschrift te treden in de vraag of zodanig belang aan de teruggave in de weg staat.
In deze stelt een ander dan degene tegen wie het strafvorderlijk onderzoek zich richt, rechthebbende te zijn en die beklaagt zich over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave. In een dergelijk geval zal de rechtbank bij de beoordeling tevens acht moeten slaan op het bepaalde in art. 33a, tweede lid aanhef en onder a, Sr. Dat houdt in dat voorwerpen die niet aan de veroordeelde toebehoren alleen verbeurd kunnen worden verklaard, indien degene aan wie zij toebehoren bekend was met hun verkrijging door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, dan wel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden.
De toe te passen maatstaf sluit niet uit dat de rechtbank, indien de omstandigheden van het geval dat meebrengen, bij de beoordeling van het klaagschrift tevens onderzoekt of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit (vgl. HR 18 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:379).
De rechtbank stelt vast dat klager eigenaar is van de auto is en dus als redelijkerwijs rechthebbende kan worden aangemerkt. Dat heeft in raadkamer ook niet ter discussie gestaan. Het was beslagene [naam] die op het moment van inbeslagname in de onverzekerde Mercedes reed. Uit het dossier blijkt niet dat klager wetenschap had van het feit dat beslagene in zijn onverzekerde voertuig reed, doordat hij bijvoorbeeld gewaarschuwd is vanwege eerdere overtredingen door beslagene. Daarnaast is in raadkamer gebleken dat de Mercedes per 13 oktober 2023 (voorlopig) is verzekerd in afwachting van de beslissing op het klaagschrift. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen strafvorderlijk belang meer bestaat bij het voortduren van het beslag en dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het voertuig verbeurd zal verklaren. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag gegrond verklaren en de teruggave van de Mercedes aan klager gelasten.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart:
- het klaagschrift gegrond en gelast de teruggave van de Mercedes met goednummer G2588005 aan klager.
Deze beslissing is op 30 oktober 2023 gegeven door mr. R.J.H. de Brouwer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 oktober 2023.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).