ECLI:NL:RBZWB:2023:7273

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
AWB- 23_2077
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid van een politieambtenaar na meerdere beoordelingsgesprekken en onvoldoende verbetering

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politieambtenaar (eiser) en de korpschef van politie (verweerder) over een ontslagbesluit. Eiser was sinds 1 december 2007 in dienst bij de politie en bekleedde de functie van [functie] bij het Team Verkeer van de Eenheid Oost-Brabant. De korpschef had in een reeks van besluiten, waaronder een beoordeling van 26 april 2022, vastgesteld dat eiser ongeschikt was voor zijn functie, wat leidde tot een ontslag op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef voldoende concrete feiten en omstandigheden heeft aangedragen die de ongeschiktheid van eiser onderbouwen. Eiser had zich schuldig gemaakt aan verschillende gedragingen die niet strookten met de verwachtingen van zijn functie, waaronder het onjuist invullen van formulieren en een gebrek aan zelfreflectie. Ondanks dat eiser al geruime tijd in dienst was en geen eerdere integriteitskwesties had, oordeelde de rechtbank dat dit niet betekende dat hij niet ontslagen kon worden. De rechtbank concludeerde dat eiser voldoende verbeterkansen had gekregen, maar hier niet adequaat op had gereageerd.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat het ontslag van eiser door de korpschef rechtmatig was. De uitspraak benadrukt het belang van functioneren en de mogelijkheid tot ontslag bij ongeschiktheid, zelfs na een lange diensttijd, mits er voldoende bewijs is van disfunctioneren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2077 AW

uitspraak van 17 oktober 2023 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] ,

gemachtigde: mr. R.A.J. Zomer,
en

de korpschef van politie (de korpschef), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 26 april 2022 (primair besluit I) heeft de korpschef een beoordeling over het functioneren van eiser over de periode van 11 november 2020 tot en met 18 januari 2022 vastgesteld. Het eindoordeel van deze beoordeling is onvoldoende.
In een besluit van 30 mei 2022 (primair besluit II) heeft de korpschef zijn voornemen aan eiser medegedeeld om hem met ingang van 1 augustus 2022 ontslag te verlenen wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt. Ook is hem met onmiddellijke ingang buitengewoon verlof verleend met behoud van bezoldiging.
In een besluit van 25 juli 2022 (primair besluit III) heeft de korpschef aan eiser per 1 september 2022 eervol ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt.
In een besluit van 9 februari 2023 (bestreden besluit) heeft de korpschef eisers bezwaren tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 13 september 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De korpschef werd vertegenwoordigd door mr. [naam 1] , mr. [naam 2] en [naam 3] .

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden
1. Eiser was sinds 1 december 2007 in dienst bij de politie, laatstelijk in de functie van [functie] bij het Team Verkeer van de Eenheid Oost-Brabant. Eiser hield zich in zijn functie – kort samengevat – voornamelijk bezig met het afwikkelen van (eenvoudige) verkeersovertredingen.
Nadat eiser artikel 138ab van het Wetboek van Strafrecht (Sr) had overtreden door politiesystemen te raadplegen voor privédoeleinden, heeft het Openbaar Ministerie in januari 2021 aan eiser een voorwaardelijk sepot opgelegd, met als bijzondere voorwaarde dat hij binnen één jaar een integriteitscursus voor de duur van 60 uur moest volgen.
Op 7 maart 2022 heeft een beoordelingsgesprek met eiser plaatsgevonden. In primair besluit I heeft de korpschef een beoordeling over het functioneren van eiser over de periode van 11 november 2020 tot en met 18 januari 2022 vastgesteld. Het eindoordeel van deze beoordeling is onvoldoende.
In primair besluit II heeft de korpschef aan eiser medegedeeld dat het voornemen bestaat om hem met ingang van 1 augustus 2022 ontslag te verlenen wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, op grond van artikel 94, eerste lid, onder g, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). Ook is hem met onmiddellijke ingang buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend op grond van artikel 39 van het Barp.
In primair besluit III heeft de korpschef aan eiser per 1 september 2022 eervol ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, op grond van artikel 94, eerste lid, onder g, van het Barp.
In het bestreden besluit heeft de korpschef eisers bezwaren tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Standpunt van de korpschef
2. De korpschef stelt zich met betrekking tot het verleende eervolle ontslag op het standpunt dat eisers ongeschiktheid voor zijn functie blijkt uit de kwaliteit van zijn schriftelijk werk, zijn houding en gedrag, en gebrek aan zelfreflectie. Volgens de korpschef
blijkt uit de verslagen van diverse gesprekken die in ieder geval vanaf 2014 met eiser zijn gevoerd, dat hij op genoemde punten onvoldoende functioneert. De enkele omstandigheid dat eiser al vijftien jaar in dienst is, maakt niet dat van disfunctioneren geen sprake kan zijn.
Eisers standpunt
3. Eiser richt zich met zijn beroep – zoals ter zitting door hem is bevestigd – enkel tegen het aan hem verleende ongeschiktheidsontslag. Hij stelt dat de korpschef onvoldoende concrete gedragingen heeft aangevoerd om dit ontslag te dragen, en dat een zogenoemde 'smoking gun' ontbreekt. Eiser wijst erop dat hij 20 jaar politieman is geweest. In zijn carrière hebben zich nooit integriteitskwesties voorgedaan, behoudens zijn schending van artikel 138ab Sr. Eiser stelt verder dat moet worden getoetst aan de norm van artikel 7:669, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), en dat hij wil worden herplaatst binnen de politieorganisatie.
Het relevante beoordelingskader
4. Ingevolge artikel 94, eerste lid, aanhef en onder g, van het Barp kan een ambtenaar worden ontslagen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan een ontslag op grond van het eerste lid, onderdeel g, van het Barp eerst ingaan vier weken nadat het ontslagbesluit aan de ambtenaar is bekendgemaakt, tenzij sprake is van dringende redenen.
5. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie de uitspraken van 23 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:145 en 21 juli 2022, ECLI:NL: CRVB:2022:1708) moet de ongeschiktheid voor een functie zich uiten in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit of instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn. Daarvoor is niet steeds vereist dat de functievervulling van de ambtenaar inhoudelijk niet naar behoren is. Ook als houding en gedrag van de ambtenaar hem ongeschikt maken voor zijn werkzaamheden, kan van functieongeschiktheid worden gesproken. Een ontslag wegens ongeschiktheid voor het vervullen van de functie is in het algemeen niet toelaatbaar als de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren. Dit is anders in als uitzonderlijk aan te merken situaties waarin het bieden van een verbeterkans niet zinvol zou zijn.
Is sprake van voldoende concrete gedragingen om het ongeschiktheidsontslag te dragen?
6. De rechtbank stelt vast dat het dossier veel stukken bevat die betrekking hebben op eisers functioneren, waaronder e-mails, gespreksnotities, memo’s en de (rechtens vaststaande) beoordeling over de periode van 11 november 2020 tot en met 18 januari 2022. Daarin wordt een groot aantal incidenten en kritiekpunten aangehaald die zijn geuit door verschillende personen binnen de politieorganisatie, waarbij het zowel gaat om directe collega’s als leidinggevenden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de korpschef met voldoende concrete feiten en omstandigheden onderbouwd dat eiser ongeschikt is voor de functie van '[functie]'. Anders dan eiser kennelijk meent, is voor een ontslag wegens ongeschiktheid niet vereist dat sprake is van een (ernstig) incident of ernstige gedraging die in het bijzonder de doorslag heeft gegeven voor het ontslag. Ook de samenloop van gedragingen kan een ontslag wegens ongeschiktheid dragen. Met betrekking tot eisers schending van artikel 138ab Sr merkt de rechtbank op dat dit – zoals ter zitting is bevestigd door de korpschef – als zodanig geen zelfstandige ontslaggrond vormt. Op wat eiser hierover aanvoert wordt daarom niet ingegaan. De rechtbank overweegt met betrekking tot de gedragingen die de korpschef ten grondslag heeft gelegd aan eisers ontslag in het bijzonder het volgende.
Eisers schriftelijk werk
7. De korpschef mocht eiser op basis van de dossierstukken tegenwerpen dat zijn schriftelijk werk ondermaats was. Uit die stukken volgt namelijk dat eiser artikel 8 Wegenverkeerswet (WVW)-formulieren onjuist heeft ingevuld en ten onrechte geen zogenaamde Wish-lijsten heeft opgemaakt. Hij wil schriftelijk werk snel afronden en vergeet daardoor zaken. Bij een controle is gebleken dat een proces-verbaal van eiser over aangetroffen drugs niet voldeed aan de kwaliteitsnormen, en dat hij verkeerde bevoegdheden heeft toegepast. Eiser heeft ten onrechte een Wachten op keuren-melding (WOK-melding) uitgegeven en ten onrechte en onbevoegd een internationaal rijbewijs ingenomen. En in plaats van een bromfiets in beslag te nemen, heeft eiser een waarschuwing gegeven. Eiser heeft deze gedragingen onvoldoende gemotiveerd weersproken.
Eisers houding en gedrag
8. De korpschef mocht eiser op grond van de stukken ook tegenwerpen dat zijn houding en gedrag niet strookt met wat van hem mag worden verwacht. Eiser treedt blijkens verklaringen van verschillende collega’s solistisch op. Hij communiceert niet met sommige collega’s, en heeft een negatieve uitstraling naar andere medewerkers. Eiser is koppig als hij denkt gelijk te hebben, en communiceert op ongepaste wijze met ketenpartners. Blijkens de stukken verdraait eiser de waarheid of ontkent hij zaken als hij wordt aangesproken op fouten. Collega’s van eiser hebben geen vertrouwen in hem, en voelen zich onprettig bij hem. Verder laat eiser zich bij collega’s bij herhaling negatief uit over de leiding. Eiser heeft ook deze gedragingen onvoldoende gemotiveerd weersproken. Zijn stelling dat de korpschef hem bovenstaande punten niet mag tegenwerpen slaagt niet. Uit de aangehaalde vaste rechtspraak volgt namelijk dat ook als houding en gedrag van de ambtenaar hem ongeschikt maken voor zijn werkzaamheden, van functieongeschiktheid kan worden gesproken.
Eisers gebrek aan zelfreflectie
9. De korpschef mocht eiser op grond van de dossierstukken ook tegenwerpen dat hij te weinig zelfreflectie heeft getoond. Blijkens de verklaringen van zijn collega’s verdraait eiser de waarheid en ontkent hij zaken als hij wordt aangesproken op fouten. Hij heeft op iedere vraag een verklaring waar hij zich achter verschuilt, en staat niet open voor feedback. Eiser is in gesprekken 'extreem overtuigd' van zijn eigen standpunten. Eiser is verder niet ingegaan op een aanbod om werkzaamheden te verrichten bij de eenheid Midden-Nederland. Ook heeft hij een aanbod om zijn schriftelijk werk te laten nakijken geweigerd, en gesteld dat dit nergens voor nodig is. Eiser heeft deze gedragingen onvoldoende gemotiveerd weersproken. De korpschef heeft eisers gebrek aan zelfreflectie verder steekhoudend geïllustreerd door te wijzen op diens houding bij het zoeken naar een te volgen integriteitscursus in het kader van het aan hem opgelegde voorwaardelijk sepot. In een mailwisseling over een te volgen assessment heeft eiser zich niet coöperatief opgesteld door te stellen:
"Dat assessment gaat hem niet worden. Sterker worden hoef ik niet en mijn handelen is goed". Eisers stelling dat hij op enig moment wel nog een opleiding heeft gevolgd doet hier, daargelaten of die stelling juist is, niet aan af.
De duur van eisers dienstverband en de norm in artikel 7:669, eerste lid, van het BW
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de korpschef niet meer gewicht hoeven toekennen aan de omstandigheid dat eiser al geruime tijd in dienst was bij de politie, en dat zich in zijn carrière geen integriteitskwesties hebben voorgedaan behalve de schending van artikel 138ab Sr. Uit de dossierstukken blijkt dat al vanaf 2014 sprake is van kritiek op eisers functioneren. De omstandigheid dat in het verleden is gekozen voor opbouwende kritiek in plaats van een formeel functioneringstraject, betekent niet dat aan eiser geen ontslag meer kan worden verleend. Uit de rechtspraak van de CRvB volgt ook dat tijdverloop niet maakt dat geen gebruik meer kan worden gemaakt van een ontslagbevoegdheid (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2005). De rechtbank overweegt verder dat niet in geschil is dat de norm van artikel 7:669, eerste lid, van het BW niet rechtstreeks toepasselijk is op een politieambtenaar. In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding om desondanks aan de daarin gecodificeerde norm te toetsen.
Heeft eiser voldoende verbeterkansen gehad?
11. De rechtbank is van oordeel dat de korpschef eiser voldoende verbeterkansen heeft geboden. Uit de stukken blijkt onder meer dat vanaf 2014 veelvuldig met eiser is gesproken over op welke punten hij zijn functioneren moet verbeteren, waarbij concrete afspraken zijn gemaakt. Er is aangeboden om collega’s te laten helpen met het doen van het schriftelijk werk, er is een opleiding aangeboden ter bevordering van eisers integriteit en er is een aanbod gedaan om werkzaamheden bij de eenheid Midden-Nederland te verrichten. Eiser heeft blijkens de dossierstukken echter onvoldoende meegewerkt aan de pogingen van de korpschef om zijn functioneren te verbeteren. Onder deze omstandigheden was de korpschef ook niet gehouden om eiser te herplaatsen binnen de politieorganisatie, zoals bepleit door eiser.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, voorzitter, en mr. V.M. Schotanus en
mr. M. Snoeks, leden, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 17 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.