In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politieambtenaar (eiser) en de korpschef van politie (verweerder) over een ontslagbesluit. Eiser was sinds 1 december 2007 in dienst bij de politie en bekleedde de functie van [functie] bij het Team Verkeer van de Eenheid Oost-Brabant. De korpschef had in een reeks van besluiten, waaronder een beoordeling van 26 april 2022, vastgesteld dat eiser ongeschikt was voor zijn functie, wat leidde tot een ontslag op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef voldoende concrete feiten en omstandigheden heeft aangedragen die de ongeschiktheid van eiser onderbouwen. Eiser had zich schuldig gemaakt aan verschillende gedragingen die niet strookten met de verwachtingen van zijn functie, waaronder het onjuist invullen van formulieren en een gebrek aan zelfreflectie. Ondanks dat eiser al geruime tijd in dienst was en geen eerdere integriteitskwesties had, oordeelde de rechtbank dat dit niet betekende dat hij niet ontslagen kon worden. De rechtbank concludeerde dat eiser voldoende verbeterkansen had gekregen, maar hier niet adequaat op had gereageerd.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat het ontslag van eiser door de korpschef rechtmatig was. De uitspraak benadrukt het belang van functioneren en de mogelijkheid tot ontslag bij ongeschiktheid, zelfs na een lange diensttijd, mits er voldoende bewijs is van disfunctioneren.