Op 8 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 21/2559 en 21/2561, waarin belanghebbende in beroep ging tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank beoordeelt de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2015 en 2016. De inspecteur had aan belanghebbende aanslagen opgelegd en belastingrente in rekening gebracht. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar voor 2015 ongegrond en voor 2016 niet-ontvankelijk vanwege termijnoverschrijding. De rechtbank heeft de beroepen op 5 oktober 2022 behandeld, waarbij belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de aanslagen IB/PVV voor 2015 en 2016 correct zijn vastgesteld. Belanghebbende had in zijn aangifte voor 2015 een te hoog bedrag aan voorheffingen opgegeven, wat leidde tot een te hoge voorlopige teruggave. De rechtbank verklaart het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2015 ongegrond. Voor de aanslag IB/PVV 2016 oordeelt de rechtbank dat het bezwaar van belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank behandelt het beroep inhoudelijk en concludeert dat belanghebbende geen recht heeft op uitbetaling van heffingskortingen, omdat zijn gecombineerde inkomensheffing nihil is. De rechtbank bevestigt dat de aanslagen en belastingrentebeschikkingen in stand blijven, maar veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan belanghebbende.