ECLI:NL:RBZWB:2023:7203

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4957
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WIA-uitkering en toeslag door UWV

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening en terugvordering van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW). Eiser ontving sinds 13 maart 2014 een WIA-uitkering en een toeslag, maar het UWV heeft zijn uitkering over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2020 herzien en de toeslag beëindigd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het UWV heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV.

De rechtbank oordeelt dat het UWV op goede gronden de WIA-uitkering heeft herzien en de terugvordering van de teveel betaalde uitkering en toeslag heeft gerechtvaardigd. Eiser heeft geen administratie overgelegd en heeft de inlichtingenplicht geschonden door geen melding te maken van zijn werkzaamheden en inkomsten. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand voor de herziening van de WIA-uitkering en toeslag. Het UWV moet een nieuwe berekening maken van het terug te vorderen bedrag over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2020, met uitzondering van de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 november 2020. Eiser krijgt een vergoeding van het griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4957 WIA

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. D. Schaap),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder,
(gemachtigde: mr. M.B.A. van Grinsven).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening en terugvordering van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW).
1.1.
Met de primaire besluiten van 9 november 2021 heeft het UWV eisers WIA-uitkering over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2020, met uitzondering van de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 november 2020, herzien, de toeslag per 1 november 2021 beëindigd en de ten onrechte betaalde uitkering en toeslag van € 103.810,57 over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 oktober 2021 teruggevorderd. Met het bestreden besluit van 12 september 2022 op het bezwaar van eiser is het UWV bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

Feiten en omstandigheden
2.1.
Eiser ontving sinds 13 maart 2014 een WIA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100% en met ingang van 23 mei 2014 een toeslag. Vanaf
1 december 2020 stond eiser onder bewind vanwege schulden. Dat bewind is inmiddels opgeheven. Eiser had over de periode van 1 juni 2016 tot en met 1 april 2019 het [bedrijf 1]
en heeft met ingang van 1 december 2019 het [bedrijf 2] (met onder meer handelsnaam [bedrijf 1] ).
2.2.
Met de primaire besluiten van 9 november 2021 heeft het UWV eisers WIA-uitkering over de periode van 1 januari 2015 tot 1 juni 2020 en over de maand december 2020 herzien. Over de periode van 1 juni tot en met 30 november 2020 wordt eisers uitkering niet herzien in verband met het beschermingsbewind. De ten onrechte betaalde WIA-uitkering en toeslag over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 oktober 2021 van in totaal € 103.810,57 vordert het UWV van eiser terug.
2.3.
Eiser heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt.
Bestreden besluit
2.4.
Met het bestreden besluit van 12 september 2022 heeft het UWV dit bezwaar ongegrond verklaard.
2.4.1.
Het UWV stelt dat uit onderzoek is gebleken dat eiser werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf 3] en [bedrijf 4] en dat hij daarvan inkomsten uit arbeid heeft gehad. Eiser heeft dit niet bij het UWV gemeld en daarmee de informatieplicht overtreden. Het UWV vindt eisers verklaringen over de door hem verrichte werkzaamheden ongeloofwaardig. Gelet op de resultaten van het onderzoek was eisers rol binnen [bedrijf 3] en [bedrijf 4] groter dan eiser erkent. Uit het onderzoek blijkt dat eiser in een grotere omvang arbeid heeft verricht dan gemiddeld één of twee keer per week en dat hij voor deze werkzaamheden een (substantieel) loon heeft ontvangen, althans dat die werkzaamheden een substantiële waarde in het maatschappelijk verkeer vertegenwoordigen. Eiser heeft van zijn werkzaamheden geen administratie bijgehouden en geen openheid van zaken gegeven. Het UWV heeft de inkomsten daarom geschat op basis van de wel bekende gegevens.
2.4.2.
Het UWV ziet geen dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van herziening of terugvordering van de WIA-uitkering en toeslag af te zien. Het is niet gebleken dat de gevolgen van de herziening en terugvordering voor eiser financieel of sociaal gezien onaanvaardbaar zijn. Bij de invordering van de terugvordering wordt rekening gehouden met eisers financiële omstandigheden en zijn aflossingscapaciteit.

Beroep

Standpunt eiser
3.1.
Eiser betwist dat hij voor [bedrijf 3] en [bedrijf 4] werkzaamheden heeft verricht en daar inkomsten uit heeft gehad. Het UWV heeft deze stelling met name gebaseerd op de aanname dat eiser kon beschikken over de bankrekeningen van deze ondernemingen. Dat is volgens eiser niet juist. Eiser beschikte niet over de inloggegevens van die rekeningen en kon dus ook geen opdrachten tot betaling geven. Eiser kon ook niet met een bankpas geld opnemen van deze rekeningen.
Dit standpunt van het UWV lijkt in het bestreden besluit verlaten. Het verwerven van inkomsten lijkt nu gekoppeld aan het verrichten van arbeid voor [bedrijf 3] en [bedrijf 4] . Niet duidelijk is volgens eiser wat het standpunt van het UWV is.
3.2.
Eiser stelt dat uit de onderzoeksbevindingen niet blijkt dat hij kon beschikken over de bankrekeningen van [bedrijf 3] en [bedrijf 4] . Ook blijkt daaruit niet hoeveel hij heeft gewerkt, en evenmin dat dat meer is dan eiser heeft erkend: één of twee uur per week als vriendendienst zonder beloning. Dat blijkt ook niet uit de verklaring van [naam 1] (eigenaar van [bedrijf 3] ), waarop de onderzoeksbevindingen met name zijn gebaseerd. De vaststelling van het UWV dat de omvang van de werkzaamheden groter is dan eiser stelt, is daarom een slag in de lucht.
Dat geldt ook voor wat betreft [bedrijf 4] , waarvan [naam 2] eigenaar is. Met [naam 2] is niet gesproken en voor wat betreft dit bedrijf is geen inschatting gemaakt van de omvang van de werkzaamheden.
3.3.
Het UWV heeft dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat eiser werkzaamheden heeft verricht in een grotere omvang dan door hem erkend en dat hij voor die werkzaamheden een (substantieel) loon heeft ontvangen.
Standpunt UWV
4.1.
Het UWV stelt dat uitgebreid onderzoek is verricht. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het Onderzoeksrapport Handhaving Themaonderzoek van 9 september 2021 (hierna: Onderzoeksrapport). Hieruit blijkt dat eiser in de gehele periode in geding werkzaamheden voor personen en bedrijven heeft verricht naast zijn uitkering.
Omdat eiser geen administratie heeft bijgehouden en geen duidelijkheid kan geven, is de omvang van de werkzaamheden en de inkomsten niet vast te stellen.
4.2.
Het UWV stelt dat het voldoende zorgvuldig te werk is gegaan door uit te gaan van het Onderzoeksrapport en de daaraan ten grondslag liggende gegevens, zoals de gegevens van de KvK en de Belastingdienst, bankafschriften, eisers verklaring en getuigenverklaringen. Gelet op deze gegevens in combinatie met eisers band met de ondernemingen, staat volgens het UWV genoegzaam vast dat er sprake is van op geld waardeerbare werkzaamheden. Hierover heeft eiser aan het UWV geen gegevens verstrekt. Het UWV stelt, gelet op het geheel van omstandigheden en bij het ontbreken van andersluidende verifieerbare gegevens, op juiste wijze eisers WIA-uitkering en toeslag te hebben herzien en teruggevorderd.

Juridisch kader

De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

5.1.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het UWV op goede gronden eisers WIA-uitkering over de periode van 1 januari 2015 tot 1 juni 2020 en over de maand december 2020 heeft herzien en de teveel betaalde uitkering en toeslag over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 oktober 2021 van in totaal € 103.810,57 heeft teruggevorderd.
Het UWV heeft geen besluit genomen waarbij de toeslag is herzien. Er is alleen een besluit tot terugvordering van de toeslag. De rechtbank zal hieraan echter geen consequenties verbinden. Daartoe wordt overwogen dat uit artikel 2, eerste lid, van de TW rechtstreeks volgt dat alleen recht bestaat op een toeslag, als er ook recht bestaat op een loondervingsuitkering. Door de herziening van de WIA-uitkering heeft eiser over voormelde periodes geen recht op een loondervingsuitkering, zodat met die herziening ook de grondslag voor de toeslag voor die periodes is komen te vervallen.
Omvang geding
5.2.
Het UWV heeft op basis van het Onderzoeksrapport aan de herziening en terugvordering van de WIA-uitkering en toeslag ten grondslag gelegd dat eiser werkzaamheden heeft verricht bij [bedrijf 3] en [bedrijf 4] en, dat hij die werkzaamheden en de inkomsten daaruit in strijd met de inlichtingenplicht niet bij het UWV heeft gemeld.
5.3.
In het verweerschrift heeft het UWV de grond voor de herziening en terugvordering nader geconcretiseerd, onder verwijzing naar
ook anderein het onderzoeksrapport beschreven werkzaamheden voor personen en bedrijven.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee sprake van een aanvulling van de motivering van het bestreden besluit. Aangezien het verweerschrift eiser ruim voor zitting is toegezonden heeft hij naar het oordeel van de rechtbank voldoende gelegenheid gehad om daarop te reageren.
Dat het UWV met het verweerschrift buiten de omvang van het geding is getreden, zoals eiser ter zitting heeft aangevoerd, volgt de rechtbank niet. De omvang van het geding wordt (mede) bepaald door (de rechtsgevolgen van) het bestreden besluit. Dat besluit houdt in de herziening en terugvordering van de WIA-uitkering en toeslag, zoals onder rechtsoverweging 5.1. vermeld. Het UWV heeft met het verweer (enkel) de redenen voor die herziening en terugvordering aangevuld.
Het betekent wel dat het bestreden besluit, nu het UWV aanleiding heeft gezien de motivering van dat besluit aan te vullen, niet (geheel) juist is. De rechtbank ziet daarin reden om het bestreden besluit te vernietigen. Zij zal hierna bezien of er aanleiding is om de rechtsgevolgen van dat vernietigde besluit in stand te laten.
5.4.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB gaat het bij herziening van een eerder toegekend recht op uitkering om een voor betrokkene belastend besluit. Dit brengt met zich dat op het UWV de bewijslast rust ten aanzien van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden om tot herziening van de uitkering over te gaan.
Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor herziening van de uitkering wanneer als gevolg daarvan het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, als hij destijds wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende uitkering zou hebben gehad.
Indien na een schending van de inlichtingenplicht de door de betrokkene gestelde en aannemelijk gemaakte feiten geen grondslag bieden voor een precieze vaststelling van het recht, dan is de instantie die de uitkering verstrekt gehouden om, indien mogelijk, schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag de betrokkene in ieder geval wel recht op een uitkering heeft, op basis van de vaststaande feiten. Het eventuele nadeel voor de betrokkene dat voortvloeit uit de resterende onzekerheden, komt daarbij wegens schending van de inlichtingenverplichting voor zijn rekening. [1]
5.5.
Het UWV stelt primair dat eiser werkzaamheden heeft verricht en daarmee inkomsten heeft verworven. Van de werkzaamheden noch de inkomsten kan het UWV de omvang vaststellen omdat eiser geen administratie heeft overgelegd. Het UWV heeft de inkomsten daarom geschat. Deze inkomsten zijn in mindering gebracht op de WIA-uitkering, hetgeen heeft geleid tot geheel of gedeeltelijke herziening en terugvordering van de uitkering en toeslag, zoals blijkt uit de primaire besluiten.
Subsidiair stelt het UWV dat eiser werkzaamheden heeft verricht waarbij er vanuit kan worden gegaan dat hij daarmee zodanig hoge inkomsten had kunnen genereren, dat hij geen recht had op een WIA-uitkering en toeslag.
5.6.
Het UWV heeft zijn conclusie dat eiser werkzaamheden heeft verricht en daarmee inkomsten heeft gegenereerd of had kunnen genereren gebaseerd op het Onderzoeksrapport en eisers eigen verklaringen.
Eiser heeft gesteld dat aan die verklaringen niet de waarde mag worden gehecht die het UWV daaraan gehecht wenst te zien. Volgens eiser is hij tijdens het achtste gesprek op 9 juni 2021 ontoelaatbaar onder druk gezet. De rechtbank is van ontoelaatbare druk echter niet gebleken. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser zich tijdens het gesprek op 9 juni 2021 verschillende malen op zijn zwijgrecht heeft beroepen en daarmee blijkbaar niet heeft verklaard als hij niet wilde verklaren. Dit heeft hij ter zitting desgevraagd bevestigd. Eisers verklaringen mochten dan ook ten grondslag worden gelegd aan het bestreden besluit.
Aard van de werkzaamheden
5.7.
De door eiser verrichte werkzaamheden voor personen bestaan blijkens het Onderzoeksrapport onder meer uit het begeleiden, het doen van aanvragen (voor bijvoorbeeld uitkeringen/toeslagen) en het onderhouden van contacten met instanties, het verrichten van administratieve werkzaamheden, het begeleiden van inschrijvingen bij de Kamer van Koophandel (KvK) en vertaalwerkzaamheden, het aanvragen en beheren van bankrekeningen en het zorgen voor huisvesting, fungeren als huisbaas of innen van huur.
De werkzaamheden voor bedrijven bestaan volgens het UWV onder meer uit het fungeren als boekhouder en adviseur, het aanvragen van NOW-uitkeringen, het opmaken van facturen/arbeidsovereenkomsten/loonstroken en het aanmelden van de werknemers bij de polisadministratie, het onderhouden van contacten met instanties en werknemers, het beheren van bankrekeningen en het verrichten van betalingen, het doen van de aangiftes BTW en doorgeven van de omzet.
De werkzaamheden die eiser verricht vanuit zijn eigen bedrijf betreffen volgens het UWV het als tussenpersoon aanvragen en afhandelen van schadeclaims voor personen. Uit informatie van de bewindvoerder, de Belastingdienst en uit facturen blijkt dat eiser met zijn eigen bedrijf voor vier klanten werkzaam is geweest.
5.8.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het Onderzoeksrapport afdoende dat eiser banden heeft/had met de volgende bedrijven: [bedrijf 3] , [bedrijf 4] , [bedrijf 5] , [bedrijf 6] , [bedrijf 7] , [bedrijf 8] , [bedrijf 9] , [bedrijf 10] , [bedrijf 11] , [bedrijf 12] , [bedrijf 13] en [bedrijf 14] . Dat blijkt bijvoorbeeld uit informatie van de Belastingdienst en de KvK waar eiser als boekhouder of contactpersoon vermeld staat en uit aanvragen voor uitkeringen waarop eisers contactgegevens vermeld staan.
5.9.
De rechtbank acht het verder aannemelijk dat eiser voor deze bedrijven werkzaamheden (als boekhouder) heeft verricht.
Dat blijkt bijvoorbeeld uit de verklaring van [naam 1] ( [bedrijf 3] ) waarin hij verklaart dat hij samen met eiser naar de KvK is geweest om zijn bedrijf in te schrijven en dat eiser alles regelde voor [bedrijf 3] .
Ook op basis van eisers eigen verklaringen acht de rechtbank het aannemelijk dat hij werkzaamheden heeft verricht voor deze bedrijven. Zo heeft eiser onder meer verklaard dat:
  • zijn kennissen hem ‘de boekhouder’ noemen;
  • hij werkzaamheden heeft verricht als boekhouder;
  • hij op een gegeven moment de boekhouder was van [bedrijf 3] ,
[bedrijf 10] en [bedrijf 4] ;
  • hij de dienstverbanden en uitkeringen voor [bedrijf 3] en [bedrijf 4] heeft geregeld;
  • hij arbeidsovereenkomsten heeft gemaakt voor [bedrijf 3] en [bedrijf 4] en werknemers van [bedrijf 3] heeft opgevoerd in de polisadministratie;
  • hij vanaf 2014 (tot 2018) werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf 3] ;
  • hij BTW-aangifte heeft gedaan en facturen heeft gemaakt voor [naam 3] ( [bedrijf 14] );
  • hij betaalde werkzaamheden heeft verricht voor zijn [bedrijf 1] .
Verder blijkt uit eisers verklaring dat hij verschillende mensen heeft geholpen met vertalen, bellen en het aanvragen van kinderbijslag en toeslagen. Ook blijkt uit informatie van de IND en het UWV dat eiser werkzaamheden voor particulieren heeft verricht. Eiser is onder meer betrokken (geweest) bij 37 aanvragen voor verblijfsvergunningen, evenals bij aanvragen van NOW-uitkeringen.
5.10.
Eiser heeft voormelde werkzaamheden gekwalificeerd als ‘een vriendendienst’.
De aard en omvang van deze werkzaamheden overstijgen naar het oordeel van de rechtbank echter een vriendendienst of een hobbymatig karakter. Met deze werkzaamheden had eiser een substantieel loon kunnen verdienen.
5.11.
Uit eisers verklaringen en bankrekeningen, de verklaringen en bankrekeningen van derden en de facturen van eisers bedrijf blijkt ook dat hij een vergoeding voor zijn werkzaamheden ontving. Uit onderzoek blijkt verder dat eiser direct of indirect de beschikking had over verschillende tegoeden: uitkeringen op grond van de sociale zekerheidswetten, schadeloosstellingen, belastingteruggaves en toeslagen.
5.12.
Het is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de bevindingen op pagina 34 en 37 van het Onderzoeksrapport, voldoende aannemelijk dat eiser – in ieder geval tot april 2020 – de beschikking en het beheer had over de (opvolgende) bankrekeningen van [bedrijf 3] en [bedrijf 4] .
Dit blijkt uit de verklaringen van eiser, [naam 1] en [naam 4] en uit de transacties op de rekeningen van [bedrijf 3] en [bedrijf 4] , die betrekking hebben op eiser als persoon, zijn gezin, zijn werkzaamheden, zijn adressen en zijn netwerk.
[naam 1] heeft verklaard dat hij de zakelijke rekening voor [bedrijf 3] samen met eiser heeft geopend. Eiser had de inlogcodes, de betaalpas en het beheer van deze rekening, aldus [naam 1] .
Eiser heeft met betrekking tot de bankrekeningen onder meer verklaard dat:
  • hij weleens bankrekeningen opende voor anderen, zoals voor [naam 4] en een zakelijke rekening voor [naam 1] ( [bedrijf 3] );
  • hij betalingen heeft verricht van de rekening van [naam 4] ;
  • hij de bankrekening van [bedrijf 3] een aantal keren heeft gebruikt om geld op te laten storten dat [naam 1] dan aan hem gaf;
  • [naam 1] / [bedrijf 3] soms ook eisers facturen betaalde;
  • hij wel eens inlogde op de bankrekening van [bedrijf 3] , soms was
[naam 1] hierbij aanwezig, soms logde eiser op zijn verzoek in zonder dat [naam 1] daarbij aanwezig was;
  • hij gebruik heeft gemaakt van de bankrekeningen van [naam 5] om geld op te laten uitbetalen, dat dan contant aan hem werd gegeven;
  • hij boekhouder was voor [bedrijf 15] en dat hij de rekening van [bedrijf 3] gebruikte om geld te laten uitbetalen;
  • hij de inloggegevens van de bankrekening van zijn echtgenote had;
  • hij de bankrekening van zijn echtgenote heeft gebruikt om bedragen op te laten storten.
Dat eiser de beschikking had over de bankrekening van [bedrijf 3] zou ook kunnen worden afgeleid uit dat omstandigheid dat er op 17 juni 2017 door [bedrijf 3] een betaling voor tickets is gedaan en vervolgens op 18 juli 2017 in Istanbul zowel een pintransactie van eisers bankrekening als die van [bedrijf 3] te zien is. Op de vraag om dit te verduidelijken, heeft eiser overigens geweigerd te antwoorden.
Eiser heeft ook niet willen antwoorden op de vraag om pintransacties van de rekening van [bedrijf 4] op 28 september 2019 in Bulgarije en op
29 en 30 september 2019 van eisers rekening in Bulgarije te verduidelijken. Uit deze omstandigheid zou kunnen worden afgeleid dat eiser ook de beschikking had over de bankrekening van [bedrijf 4] .
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, staat voor de rechtbank vast dat hij de beschikking had over de bankpassen en rekeningen van [bedrijf 3] en [bedrijf 4] , en ook over bankpassen/rekeningen van anderen.
5.13.
Naar het oordeel van de rechtbank is verder voldoende aannemelijk dat eiser voor zijn werkzaamheden voor deze bedrijven, maar ook van anderen/particulieren, vergoedingen heeft ontvangen. Dat blijkt uit eisers verklaringen en uit de aangiftes die tegen hem zijn gedaan en zijn opgenomen in het Onderzoeksrapport.
Duur van de werkzaamheden
5.14.
Uit de verklaring van [naam 1] blijkt dat eiser vanaf de oprichting van
[bedrijf 3] op 1 november 2014 werkzaamheden heeft verricht. Eiser heeft zelf ook verklaard vanaf de start van dat bedrijf te hebben geholpen.
Eiser heeft over de duur van zijn werkzaamheden wisselende verklaringen afgelegd. De rechtbank houdt eiser aan zijn eerder afgelegde verklaring dat hij pas in januari 2021 is gestopt. Dat eiser zijn werkzaamheden al in december 2019 of na zijn tweede auto-ongeluk in juni 2020 heeft gestaakt, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Uit de facturen, aanvraag bij het UWV, contactmomenten en verklaringen van derden blijkt immers dat eiser ook na juni 2020 is doorgegaan. Behalve dat eiser eerder heeft verklaard dat hij pas in januari 2021 is gestopt, zijn er ook andere aanwijzingen dat hij na juni 2020 nog werkzaamheden heeft verricht. Zo heeft eiser nog facturen gemaakt en op 3 november 2020 een betaling ontvangen van ruim € 12.000,- van [naam 6] voor verrichte werkzaamheden. Dat heeft eiser ter zitting bevestigd. Daarnaast had hij tot in ieder geval april 2020 de beschikking en het beheer over de bankrekeningen van [bedrijf 3] en [bedrijf 4] .
Voor de rechtbank is daarmee voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser gedurende de gehele periode in geding, tot en met december 2020, werkzaamheden verricht heeft en daaruit inkomsten heeft genoten.
5.15.
Door van zijn werkzaamheden en inkomsten geen melding te maken bij het UWV heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden. Het UWV was dan ook gehouden tot herziening van de WIA-uitkering en de toeslag in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 mei 2020 en de maand december 2020, en de terugvordering van de teveel betaalde uitkering in deze periode.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij over deze periode nog (meer) recht heeft op een WIA-uitkering en toeslag. Eiser heeft geen begin van een administratie overgelegd op basis waarvan het UWV zou kunnen vaststellen of eiser (deels) recht heeft op een WIA-uitkering en toeslag. Het UWV heeft dat dan ook schattenderwijs kunnen doen en op basis daarvan kunnen concluderen dat eiser geheel of gedeeltelijk geen recht had op een WIA-uitkering en toeslag in de periode in geding.
Eiser heeft verder geen omstandigheden aangevoerd die aangemerkt kunnen worden als dringende redenen om van herziening en/of terugvordering af te zien.
5.16.
De rechtbank is wel van oordeel dat het UWV niet over een langere periode heeft mogen terugvorderen dan de periode waarover het recht op uitkering is herzien. Voor de terugvordering in de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 oktober 2021 bestaat geen grondslag.

Conclusie en gevolgen

6.1.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet reden om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten voor zover het de herziening van eisers WIA-uitkering en toeslag betreft.
Het UWV zal een nieuwe berekening van het terug te vorderen bedrag moeten maken over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2020, met uitzondering van de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 november 2020. De rechtbank heeft onvoldoende financiële gegevens om ten aanzien van de terugvordering zelf in de zaak te voorzien. Nu het nog slechts gaat om een financiële uitwerking, ziet de rechtbank geen aanleiding voor toepassing van de zogeheten bestuurlijke lus en zal zij het UWV op dit punt een opdracht geven om ten aanzien van de terugvordering een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
6.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten.
Het UWV moet deze vergoeding betalen. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,- (2 punten).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 12 september 2022;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van dit vernietigde besluit in stand blijven voor zover het de herziening van eisers WIA-uitkering en toeslag betreft;
- draagt het UWV op binnen zes weken na het onherroepelijk worden van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar omtrent de terugvordering te nemen;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, voorzitter, en mr. J.E.C. Vriends en
mr. M. Snoeks, leden, in aanwezigheid van mr.H.D. Sebel, griffier, op 12 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: Juridisch kader
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Artikel 27
1. De verzekerde die een aanvraag voor een uitkering heeft ingediend of een recht heeft op een uitkering op grond van deze wet en de instelling waaraan op grond van artikel 71 een uitkering op grond van deze wet wordt uitbetaald, verstrekt op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of de betaling van de uitkering, waaronder mede is begrepen informatie in het kader van reïntegratie, aan het UWV. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het UWV kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 76
1. Het UWV herziet beschikkingen op grond van deze wet of trekt dergelijke beschikkingen in, indien:
a. als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van de artikelen 27 tot en met 32 en de daarop berustende bepalingen het recht op een uitkering op grond van deze wet niet of niet meer kan worden vastgesteld of ten onrechte is vastgesteld of de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld;
b. de verstrekking van een voorziening als bedoeld in artikel 34a, eerste lid, of 35 ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
3. Indien daarvoor dringende redenen zijn, kan het UWV geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien.
Artikel 77
1. Een uitkering die op grond van deze wet alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 76 door het UWV onverschuldigd is betaald of verstrekt wordt door het UWV teruggevorderd.
6. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Toeslagenwet
Artikel 2
1. Recht op toeslag heeft een gehuwde, die:
a. recht heeft op loondervingsuitkering, en
b. per dag een inkomen heeft dat lager is dan € 69,05.
(op 1 januari 2015)
Artikel 11a
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van toeslag en terzake van weigering van toeslag, herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van toeslag;
b. indien anderszins de toeslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op toeslag bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 12
1. Degene die aanspraak maakt op toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger, alsmede de instelling aan welke ingevolge artikel 22 toeslag wordt uitbetaald, zijn verplicht aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op toeslag, de hoogte van de toeslag, het geldend maken van het recht op toeslag of op het bedrag van de toeslag dat wordt betaald. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 20
1. De toeslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 11a of 14 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
5. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 11 april 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:1193) en van 28 februari 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:390)