ECLI:NL:RBZWB:2023:7031

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
AWB- 22_2274
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering persoonsgebonden budget op grond van de Wet langdurige zorg

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 oktober 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) beoordeeld. Eiser had eerder een pgb ontvangen, maar dit was beëindigd omdat zijn vader, die als budgetbeheerder en gewaarborgde hulp fungeerde, zijn taken had neergelegd. Eiser diende op 13 juli 2021 een nieuwe aanvraag in, maar het zorgkantoor weigerde deze op 27 september 2021. Eiser maakte bezwaar, maar het zorgkantoor handhaafde zijn besluit in een bestreden besluit van 16 maart 2022. De rechtbank behandelde de zaak op 27 september 2023, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van het zorgkantoor.

De rechtbank oordeelt dat het zorgkantoor op goede gronden heeft geweigerd om een pgb toe te kennen aan eiser. Eiser had eerder niet voldaan aan de verplichtingen die aan het pgb waren verbonden, en het zorgkantoor was van mening dat de gewaarborgde hulp die eiser had aangedragen niet geschikt was. De rechtbank stelt vast dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat hij aan de voorwaarden voor het pgb voldoet, en dat het zorgkantoor terecht heeft gesteld dat er geen waarborgen zijn voor de besteding van het pgb. De rechtbank concludeert dat de belangen van het zorgkantoor, dat verantwoordelijk is voor een doelmatige besteding van maatschappelijke middelen, zwaarder wegen dan het belang van eiser om zelf te bepalen bij wie hij zorg inkoopt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser ook gebruik kan maken van zorg in natura (Zin).

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2274 WLZ

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.W. Boer),
en

VGZ Zorgkantoor B.V., het zorgkantoor.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
Het zorgkantoor heeft eisers aanvraag met het besluit van 27 september 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 16 maart 2022 op het bezwaar van eiser is het zorgkantoor bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Het zorgkantoor heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [begeleidster] (eisers begeleidster) en namens het zorgkantoor mr. [naam 1] en [naam 2] .

Feiten en omstandigheden

1. Eiser heeft een indicatie voor langdurige zorg, wonen met zeer intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering (indicatie 7 VG).
Eerder ontving eiser een pgb, waarbij zijn vader budgetbeheerder en gewaarborgde hulp was. Omdat de vader zijn taken heeft neergelegd, de curator niet (meer) tevens als gewaarborgde hulp wilde optreden en er ook geen andere gewaarborgde hulp was, is het pgb beëindigd per 29 mei 2019. Dit besluit is gehandhaafd bij onherroepelijk besluit op bezwaar van 24 juli 2019.
Bij besluit van 19 december 2019 is een aanvraag voor pgb van 4 november 2019 afgewezen, waarbij eiser is medegedeeld dat hij een nieuwe aanvraag kan indienen, onder de in het besluit genoemde voorwaarden.
Op 13 juli 2021 heeft het zorgkantoor een nieuwe aanvraag voor een pgb ontvangen. Als gewaarborgde hulp is opgegeven mevrouw [naam 3] (hierna: gewaarborgde hulp).
Op 17 september 2021 heeft er een bewust keuze gesprek (BKG) plaatsgevonden.
Met het besluit van 27 september 2021 heeft het zorgkantoor geweigerd aan eiser een pgb toe te kennen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 27 september 2021.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het zorgkantoor op goede gronden heeft geweigerd aan eiser een pgb toe te kennen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Standpunt eiser
3. Eiser is van mening dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is en onvoldoende zorgvuldig is genomen. Hij voert aan dat er voldoende waarborgen zijn gesteld, zowel voor wat betreft de administratieve ondersteuning als voor wat betreft de kwaliteit van zorg. Eiser is van mening dat bij het zorgkantoor sprake is van vooringenomenheid. Verder heeft eiser verwezen naar de bezwaargronden.
Standpunt zorgkantoor
4. Het zorgkantoor stelt dat eiser al diversen keren een aanvraag om een pgb heeft ingediend en dat hij op de hoogte is van de voorwaarden waaraan hij moet voldoen. Eiser heeft zich eerder niet aan de opgelegde verplichtingen gehouden. Dit is een reden voor weigering van het pgb. Eiser heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die maken dat met het eerdere intrekkingsbesluit ten onrechte is beslist dat de verplichtingen niet zijn nagekomen. Verder is volgens het zorgkantoor niet voldaan aan de voorwaarden die de medisch adviseur heeft gesteld om tot kwalitatief verantwoorde zorg te komen. Het zorgkantoor is er niet van overtuigd dat de verplichtingen van het pgb nu wel door eiser worden nagekomen. Eiser kan gebruik maken van zorg in natura (Zin). Hij is gezien zijn zorgprofiel verplicht om een gewaarborgde hulp in te schakelen. De door eiser voorgestelde gewaarborgde hulp is niet geschikt.
Wettelijk kader
5. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij dit besluit en maakt daar onderdeel van uit.
Grondslag bestreden besluit
6. In het bestreden besluit zijn verschillende redenen opgenomen waarom het zorgkantoor het pgb heeft geweigerd. Onder andere is gesteld dat eiser eerder niet aan de verplichtingen van het pgb heeft voldaan (zie bladzijde 7 van het bestreden besluit). Uit het bestreden besluit blijkt echter niet welke weigeringsgrond als primair standpunt ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit.
Ter zitting heeft het zorgkantoor toegelicht dat aan het bestreden besluit primair ten grondslag ligt dat eiser eerder niet heeft voldaan aan de opgelegde verplichtingen van het pgb (artikel 3.3.3, vijfde lid, van de Wlz). Subsidiair wordt het pgb geweigerd omdat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.3.3, vierde lid, van de Wlz.
Heeft eiser eerder niet voldaan aan de opgelegde verplichtingen van het pgb?
7. In 2019 is het pgb ingetrokken omdat eiser geen gewaarborgde hulp meer had. Volgens het zorgkantoor moet nu op grond van artikel 3.3.3, vijfde lid, van de Wlz het pgb geweigerd worden omdat eiser zich bij de eerdere verstrekking van een persoonsgebonden budget niet heeft gehouden aan de opgelegde verplichtingen.
8. In artikel 5.6 van de Regeling langdurige zorg (Rlz) is bepaald dat personen met een aantal met name genoemde zorgprofielen geen pgb krijgen, tenzij de betrokkene een gewaarborgde hulp heeft. Niet in geschil is dat eiser, gelet op zijn zorgprofiel, een gewaarborgde hulp nodig heeft.
Anders dan het zorgkantoor is de rechtbank van oordeel dat de verplichting om bij bepaalde zorgprofielen een gewaarborgde hulp in te schakelen, niet aangemerkt kan worden als een verplichting zoals bedoeld in artikel 3.3.3, vijfde lid, onder a, van de Wlz. Uit de Memorie van Toelichting bij de Wlz blijkt dat de verplichtingen verbonden aan de subsidie en de bekwaamheid en capaciteiten die nodig zijn om te voldoen aan die verplichtingen twee afzonderlijke zaken zijn. [1] De essentie van een gewaarborgde hulp is juist dat hij of zij ervoor moet zorgen dat de aan het pgb verbonden verplichtingen worden nagekomen. In de Rlz is ook een afzonderlijke regeling opgenomen voor de intrekking van het pgb als de gewaarborgde hulp onvoldoende waarborg biedt voor het nakomen van de aan het persoonsgebonden budget verbonden verplichtingen. [2] De verplichting in bepaalde gevallen een gewaarborgde hulp in te schakelen moet daarom aangemerkt worden als een voorwaarde waaronder pgb verstrekt kan worden (verleningsgrond) en niet als een aan eiser opgelegde verplichting. Van een situatie zoals bedoeld in artikel 3.3.3, vijfde lid, onder a, van de Wlz is hier geen sprake. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het zorgkantoor ten onrechte heeft gesteld dat het pgb moet worden geweigerd omdat eiser zich bij de eerdere verstrekking van een persoonsgebonden budget niet heeft gehouden aan de opgelegde verplichtingen.
Voldoet eiser aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.3.3, vierde lid, van de Wlz?
9. Het zorgkantoor moet bij de aanvraag van een pgb beoordelen of de verzekerde of de gewaarborgde hulp voldoet aan de voorwaarden voor pgbverlening als bedoeld in artikel 3.3.3, vierde lid, van de Wlz. Door voorafgaande controle hierop door het zorgkantoor wordt geborgd dat het pgb wordt besteed aan zorg waarin de Wlz voorziet. Het ligt hierbij op de weg van de aanvrager van een pgb om vooraf voldoende duidelijk te maken hoe hij het pgb gaat besteden en dat de in te kopen zorg verantwoord en van goede kwaliteit is. [3]
10. Uit de stukken blijkt dat het zorgkantoor eerder, in samenspraak met een medisch adviseur, een aantal eisen aan de zorg heeft gesteld. Deze eisen zijn opgenomen in een (onherroepelijk) besluit van 19 december 2019 waarbij een voorafgaande aanvraag om een pgb is afgewezen. Hoewel tegen dit besluit geen bezwaar is gemaakt, betekent dit niet dat de gestelde eisen niet meer integraal getoetst kunnen worden. Naar vaste rechtspraak ziet de formele rechtskracht van een besluit, in dit geval de weigering van het pgb, uitsluitend op het rechtsgevolg van dit besluit en niet op oordelen van feitelijke of juridische aard die daaraan ten grondslag liggen. [4]
11. Uit het bestreden besluit blijkt dat het zorgkantoor de in het besluit van 19 december 2019 opgenomen eisen voor verstrekking van pgb onveranderd handhaaft. Een van die eisen is dat er tenminste twee zorgverleners moeten worden aangewezen. Gelet op het feit dat eiser 24 uur per dag, gedurende 7 dagen per week intensieve zorg nodig heeft, is de rechtbank van oordeel dat deze eis - ook in het kader van de nu in geding zijnde aanvraag - gesteld mag worden. Het is immers niet aannemelijk dat één persoon alle dagen van de week op alle uren van de dag toereikende zorg aan eiser kan verlenen.
12. Bij de aanvraag om het pgb is mevrouw [begeleidster] als enige zorgverlener opgegeven. Ook nadat eiser in bezwaar daartoe in de gelegenheid was gesteld, is door hem geen andere zorgverlener aangewezen. Eiser heeft aangegeven dat er ook nog een andere zorgverlener is aangesteld, maar een zorgovereenkomst met die persoon is niet overgelegd. Ter zitting heeft mevrouw [begeleidster] aangegeven dat zij meerdere zorgverleners inschakelt, maar een onderbouwing daarvoor ontbreekt. Eiser heeft geen bewijs overgelegd dat er ten tijde van het bestreden besluit sprake was van zorgovereenkomsten met andere zorgverleners dan mevrouw [begeleidster] . De rechtbank is dan ook van oordeel dat het zorgkantoor zich op het standpunt heeft mogen stellen dat met het pgb niet op doelmatige wijze zal worden voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit.
13. Ook is de rechtbank met het zorgkantoor van oordeel dat de aangedragen gewaarborgde hulp onvoldoende in staat moet worden geacht de regie over het pgb op zich te nemen. Daarbij overweegt de rechtbank dat de gewaarborgde hulp zonder inhoudelijke controle de zorgdocumenten heeft ondertekend en zij niet weet welke kwalificaties de zorgverlener heeft. Ook heeft zij, ondanks haar erkenning dat één zorgverlener onvoldoende is, er niet voor gezorgd dat er zorgovereenkomsten zijn gesloten met andere zorgverleners. Verder wordt met het ingediende budgetplan het beschikbare budget overschreden. Hoewel uit de stukken wel blijkt dat de gewaarborgde hulp op de hoogte is van de aan het pgb verbonden verplichtingen, blijkt uit het BKG dat zij blijkbaar geen dan wel onvoldoende controle uitoefent op de besteding van het pgb en de zorg die wordt verleend.
14. Uit het voorgaande volgt dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.3.3, vierde lid van de Wlz. Het zorgkantoor was daarom bevoegd het pgb te weigeren. Overigens is het zorgkantoor ook bevoegd om op grond van artikel 5:11, tweede lid, aanhef en onder vijf, van de Rlz een pgb te weigeren als de gewaarborgde hulp onvoldoende waarborg zal bieden voor het nakomen van de aan het pgb verbonden verplichtingen. Dit artikel heeft het zorgkantoor ook genoemd in het bestreden besluit. Ook deze weigeringsgrond kan de rechterlijke toets doorstaan. Voor de motivering daarvan verwijst de rechtbank naar de overwegingen genoemd onder 12 en 13.
Belangenafweging
15. Omdat het om een bevoegdheid gaat van het zorgkantoor, zal er ook een belangenafweging moeten plaatsvinden. Het zorgkantoor heeft dit ook gedaan. De rechtbank is van oordeel dat de belangen die het zorgkantoor behartigt, zwaarder wegen dan het belang van eiser. Het zorgkantoor dient op een verantwoorde en doelmatige wijze om te gaan met de maatschappelijke middelen. Bij toekenning van het pgb zou het gaan om een bedrag van € 88.363,---. Het zorgkantoor zal er voor moeten zorgen dat er waarborgen zijn ingebouwd dat dit bedrag juist wordt besteed. Daarbij zal het zorgkantoor erop toe moeten zien dat er sprake is van kwalitatief verantwoorde zorg, en dat de zorg ook doelmatig wordt ingezet. Ook eiser zelf heeft er belang bij dat er kwalitatief goede zorg wordt verleend.
Het belang van eiser dat hij met een pgb zelf kan bepalen bij wie hij zijn zorg inkoopt weegt minder zwaar dan het maatschappelijk belang dat het zorgkantoor moet behartigen. Eiser kan immers voor de nodige zorg ook gebruik maken van Zin. Zoals ter zitting is besproken betekent dit niet dat eiser opgenomen moet worden in een instelling. Ook met Zin kan hij zorg thuis krijgen. Eiser heeft ter zitting gesteld open te staan voor het verkrijgen van (een deel van) zijn zorg in de vorm van Zin, als dit maar niet in een instelling is.

Conclusie en gevolgen

16. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen zal het beroep ongegrond worden verklaard, omdat het besluit tot weigering van de gevraagde pgb op de subsidiaire grond stand houdt. Er bestaat geen aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten. Ook krijgt eiser het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 10 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:35, eerste lid, onder c
De subsidieverlening kan in ieder geval worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.
Artikel 4:37
1. Het bestuursorgaan kan de subsidie-ontvanger verplichtingen opleggen met betrekking tot:
a. aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend;
b.de administratie van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten;
c. het vóór de subsidievaststelling verstrekken van gegevens en bescheiden die nodig zijn voor een beslissing omtrent de subsidie;
d.de te verzekeren risico’s;
e. het stellen van zekerheid voor verleende voorschotten;
f. het afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn;
g. het beperken of wegnemen van de nadelige gevolgen van de subsidie voor derden;
h. het uitoefenen van controle door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek op het door het bestuursorgaan gevoerde financiële beheer en de financiële verantwoording daarover.
2. Indien een verplichting als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt opgelegd, zijn de artikelen 4:3 en 4:4 van overeenkomstige toepassing.
Wet langdurige zorg
Artikel 3.3.3, leden 4 en 5
4. Het persoonsgebonden budget wordt, onverminderd het vijfde lid en andere bij wettelijk voorschrift gestelde voorwaarden of beperkingen, verleend, indien:
a. naar het oordeel van het zorgkantoor met het persoonsgebonden budget op doelmatige wijze zal worden voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit;
b.de verzekerde naar het oordeel van het zorgkantoor in staat is te achten op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, de aan een budget verbonden taken en verplichtingen op verantwoorde wijze uit te voeren;
c.de verzekerde naar het oordeel van het zorgkantoor in staat is te achten op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, de door hem verkozen zorgaanbieders en mantelzorgers op zodanige wijze aan te sturen en hun werkzaamheden op elkaar af te stemmen, dat sprake is of zal zijn van verantwoorde zorg;
d.de verzekerde zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij zorg met een persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen, en,
e.de verzekerde bij de aanvraag een budgetplan voorlegt aan het zorgkantoor.
5. Het persoonsgebonden budget wordt in ieder geval geweigerd indien:
a.de verzekerde zich bij de eerdere verstrekking van een persoonsgebonden budget niet heeft gehouden aan de opgelegde verplichtingen;
b.de verzekerde blijkens de basisregistratie personen niet beschikt over een woonadres;
c.de verzekerde rechtens zijn vrijheid is ontnomen;
d.de vertegenwoordiger van de verzekerde niet voldoet aan regels inhoudende
beperkingen of eisen die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan de kring van vertegenwoordigers kunnen worden gesteld in het belang van de bescherming van de verzekerde of van het waarborgen van de hulp, bedoeld in de onderdelen b en c van het vierde lid.
Besluit langdurige zorg
Artikel 3.6.2, eerste lid,
1. Het zorgkantoor verleent geen persoonsgebonden budget indien:
a. de verzekerde krachtens een indicatiebesluit is aangewezen op een bij ministeriële regeling genoemd zorgprofiel;
b. de verzekerde weigert om het budgetplan met het zorgkantoor te bespreken of, na daartoe door het zorgkantoor te zijn opgeroepen, niet verschijnt;
c. de verzekerde het door het zorgkantoor vastgestelde aanvraagformulier niet volledig en juist heeft ingevuld;
d. de verzekerde, gelet op de door hem verstrekte gegevens of bescheiden, voornemens is om het persoonsgebonden budget uitsluitend te besteden aan de inkoop van zorg bij zorgaanbieders die gecontracteerd zijn door de Wlz-uitvoerder.
Regeling langdurige zorg
Artikel 1.1 (voor zover van belang)
In deze regeling wordt verstaan onder gewaarborgde hulp: door de verzekerde ingeschakelde hulp van een derde die in staat voor de nakoming van de aan het persoonsgebonden budget verbonden verplichtingen;
Artikel 5.6 aanhef onder a (voor zover hier van belang)
Tenzij de verzekerde beschikt over gewaarborgde hulp, wordt een persoonsgebonden budget niet verleend aan een verzekerde die krachtens zijn indicatiebesluit is aangewezen op zorgprofiel VG Besloten wonen met zeer intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering.
Artikel 5.11, leden 1 en 2
1.De verzekerde die gewaarborgde hulp inschakelt verstrekt het zorgkantoor onverwijld:
a. de naam en het adres van de derde;
b. een aanduiding van de hulp die zal worden geboden en de hoedanigheid waarin dit door de derde zal plaatsvinden.
2. De verlening van een persoonsgebonden budget kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de door de verzekerde overeenkomstige het eerste lid ingeschakelde hulp:
1°.bij een eerdere verstrekking van persoonsgebonden budgetten waarbij deze derde als hulppersoon of vertegenwoordiger optrad niet heeft ingestaan voor nakoming van de daaraan verbonden verplichtingen,
2°.blijkens de basisregistratie personen niet beschikt over een woonadres,
3°.zijn vrijheid is ontnomen,
4°.onder de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen valt, dan wel een verzoek tot van toepassing verklaring van die regeling bij de rechtbank is ingediend of deze derde failliet is verklaard, of
5°.anderszins onvoldoende waarborg zal bieden voor het nakomen van de voor de verzekerde aan het persoonsgebonden budget verbonden verplichtingen.
Artikel 5:18
1. Bij de verlening van het persoonsgebonden budget worden de verzekerde in ieder geval de volgende verplichtingen opgelegd:
a. de verzekerde gebruikt het persoonsgebonden budget uitsluitend voor het doen betalen door de Sociale verzekeringsbank als bedoeld in artikel 5.17, eerste lid;
b. de zorg die de verzekerde inkoopt, is kwalitatief verantwoord;
c. de verzekerde past een zorgovereenkomst en zorgbeschrijving onverwijld aan indien van enige verandering in de daarin opgenomen feiten sprake is;
d. de verzekerde draagt er zorg voor dat een zorgverlener op wie het Arbeidstijdenbesluit niet van toepassing is niet meer dan veertig uur in één week voor hem werkzaamheden verricht;
e. de verzekerde laat de betalingen aan de zorgverlener uitsluitend verrichten door de Sociale verzekeringsbank, tenzij het gaat om kosten verbonden aan vervoer als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel f, van de wet, waarvoor geen zorgovereenkomst is gesloten;
f. de verzekerde besteedt het persoonsgebonden budget niet aan logeeropvang buiten de Europese Unie;
g. de verzekerde deelt het zorgkantoor op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verstrekking van het persoonsgebonden budget.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 2013-2014, 33 891, nr. 3 blz 157 en 158
2.Artikel 5:11, tweede lid, vijfde bullit van de Rlz