Het Openbaar Ministerie is op 8 december 2022 tot een sepot overgegaan, omdat er onvoldoende bewijs is. De rechtbank dient te beoordelen of er gelet op het sepot gronden van billijkheid aanwezig zijn om een vergoeding toe te kennen. Uit de jurisprudentie van het EHRM worden afgeleid dat in een verzoekschriftprocedure ex artikel 533 en 530 Sv niet alsnog een oordeel mag worden gegeven over de schuld van verzoekster, omdat dit in strijd is met de onschuldpresumptie. Het primaire afwijzingsstandpunt van de officier van justitie dat de vordering moet worden afgewezen enkel omdat ernog steeds een verdenking zou bestaan snijdt dan ook geen hout.
Gronden van billijkheid voor toekenning van een vergoeding kunnen wel ontbreken indien verzoekster de verdenking aan zichzelf te wijten had en ervoor heeft gezorgd dat het Openbaar Ministerie dacht dat de zaak tegen haar sterker was dan die daadwerkelijk was. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ook daar geen sprake van is.
Verzoekster heeft steeds uitgebreid verklaard en heeft middels haar advocaat in deze procedure aangegeven dat zij zich al die keren - ook na haar aanhouding - niet kon herinneren dat zij op de dag van de relevante gebeurtenis enige tijd niet thuis was, omdat zij, zoals is gebleken uit het onderzoek van de politie, een bezoek aan een supermarkt zou hebben gebracht. Daardoor is haar toenmalige vriend enige tijd alleen thuis geweest met haar derde kind dat later die avond naar het ziekenhuis is vervoerd en enige tijd later is overleden. Dat betekent dat verzoekster feitelijk een voor haar ontlastend aspect van de betreffende dag niet heeft genoemd. Niet gezegd kan worden dat zij daarmee het Openbaar Ministerie heeft laten denken dat het een sterkere zaak tegen haar had dan dat die zaak uiteindelijk bleek te zijn.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er wel gronden van billijkheid zijn om de op de voet van artikel 533 en 530 Sv gevraagde vergoeding toe te kennen.
Verzoekster heeft
80 dagen in voorarrestdoorgebracht, waarvan in totaal 14 op het politiebureau en in het Huis van Bewaring met beperkingen. De LOVS-uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,00 per dag voor het verblijf op het politiebureau of in het Huis van Bewaring met beperkingen of in een extra beveiligde inrichting (EBI) en € 100,00 in de overige gevallen.
De rechtbank ziet aanleiding voor een gedeelte van de dagen af te wijken van de gebruikelijke standaardtarieven. De door de advocaat van verzoekster gegeven onderbouwing is voldoende om te oordelen dat het voorarrest op het politiebureau en in het Huis van Bewaring met beperkingen voor een hoogzwangere als in deze zaak inderdaad zwaarder moet zijn geweest dan voor de gemiddelde voorlopig gehechte. Daarom zal de rechtbank voor de betreffende 14 dagen een vergoeding van € 200,00 per dag toekennen. De bevalling heeft in een ziekenhuis in aanwezigheid van de moeder van verzoekster plaatsgevonden zonder beperkingen (zie het proces-verbaal van de raadkamer gevangenhouding). Dat haar kind daarna van verzoekster is afgenomen en nog steeds niet is teruggegeven is geen direct of indirect gevolg geweest van haar voorlopige hechtenis. Ook voor het overige ziet de rechtbank geen aanleiding om een hogere vergoeding toe te kennen.
De rechtbank zal naar billijkheid een bedrag van 14 x € 200,00 (is € 2.800) en 66 x € 100,00 (is € 6.600,00) toekennen: een totaal van
€ 9.400,00.