ECLI:NL:RBMNE:2022:420
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Toewijzing en afwijzing van verzoeken om schadevergoeding in het kader van rechtsbijstand en voorlopige hechtenis
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 januari 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarin de verzoeker, geboren in 1986 in Suriname, een schadevergoeding vroeg voor de kosten van rechtsbijstand en schade als gevolg van zijn inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. De verzoeker was op 17 juni 2020 aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet en werd op 17 februari 2021 vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker in belangrijke mate zelf verantwoordelijk was voor het ontstaan en voortduren van de verdenking, waardoor er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om een schadevergoeding voor de inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis toe te kennen. De rechtbank wees echter wel een vergoeding van € 680,00 toe voor de kosten van rechtsbijstand in de verzoekschriftprocedure. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering in acht nam, en de onschuldpresumptie respecteerde. De rechtbank benadrukte dat de toekenning van schadevergoeding afhankelijk is van de omstandigheden van het specifieke geval en dat de verzoeker door zijn proceshouding bijdroeg aan de schade die hij had geleden.