Op 21 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een zaak waarin klager, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. R.A.H. van Huijgevoort, een klaagschrift indiende op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Het klaagschrift was gericht tegen de inbeslagname van een geldbedrag van € 3.350,-, een iPhone en een personenauto, die op 16 februari 2023 onder klager in beslag waren genomen. Klager stelde dat hij eigenaar was van de in beslag genomen goederen en dat het voortduren van het beslag in strijd was met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, gaf aan dat er een voornemen was om klager te vervolgen voor drugsbezit en witwassen, en dat het beslag mogelijk verbeurd verklaard zou worden.
De rechtbank oordeelde dat het klaagschrift ontvankelijk was, maar dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is. De rechtbank overwoog dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de in beslag genomen goederen, indien het veiligstellen van de belangen waarvoor de inbeslagneming is toegestaan, het voortduren van het beslag noodzakelijk maakt. De rechtbank verklaarde klager niet-ontvankelijk in zijn klaagschrift voor de telefoon, omdat deze inmiddels was teruggegeven. Voor de personenauto en het geldbedrag oordeelde de rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat deze later verbeurd verklaard zouden worden, en verklaarde het klaagschrift ongegrond.
De beslissing werd genomen door mr. R.J.H. de Brouwer, rechter, in aanwezigheid van griffier J.H. Cornelissen, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 juni 2023. Klager en het Openbaar Ministerie hebben de mogelijkheid om binnen veertien dagen beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.