ECLI:NL:RBZWB:2023:6882

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 september 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
BRE-22_5442
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over bezwaar tegen kennisgeving kostenvergoeding en verzoek om schadevergoeding in belastingzaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 september 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst behandeld. De zaak betreft een kennisgeving van kostenvergoeding, waarbij de inspecteur wettelijke rente heeft toegekend omdat hij te laat heeft betaald. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze kennisgeving, maar de inspecteur heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat de kennisgeving geen voor bezwaar en beroep vatbare beschikking is volgens de belastingwetgeving.

De rechtbank wijst ook het verzoek van de belanghebbende om vergoeding van immateriële schade af, omdat er geen twijfel mogelijk is dat de belanghebbende niet bezwaargerechtigd is en het financiële belang in deze zaak minder dan € 15 bedraagt. De rechtbank constateert dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, maar ziet geen aanleiding om schadevergoeding toe te kennen. Daarnaast verzoekt de inspecteur om vergoeding van proceskosten, maar dit verzoek wordt afgewezen omdat de rechtbank uitspraak doet zonder zitting en er geen onredelijk gebruik van procesrecht is vastgesteld.

De rechtbank besluit het beroep ongegrond te verklaren en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/5442

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 september 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

( [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 15 november 2022, betreffende de kennisgeving kostenvergoeding van 21 augustus 2020, naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 juli 2020.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk ongegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De inspecteur heeft in de kennisgeving kostenvergoeding wettelijke rente toegekend omdat de bedragen die hij ingevolge de uitspraak van de rechtbank aan belanghebbende moest vergoeden, te laat heeft betaald.
3. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de in de kennisgeving toegekende wettelijke rente. De inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
4. In het belastingrecht geldt een gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Dat betekent dat alleen bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld tegen beslissingen die in de belastingwetgeving zijn aangemerkt als voor bezwaar vatbaar. Het vergoeden van wettelijke rente omdat niet tijdig is voldaan aan een betalingsverplichting, vindt zijn grondslag in artikel 6:119 BW en is dus niet gebaseerd op de belastingwetgeving. Evenmin is sprake van een besluit in de zin van de Awb. De kennisgeving is dan ook geen voor bezwaar en beroep vatbare beschikking.
5. De inspecteur heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Gelet op dat wat in onderdeel 4 is overwogen, was het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk. Om die reden was er – los van de feitelijke gang van zaken in deze zaak – geen plicht om op grond van de nationale wet een hoorgesprek te houden. Die verplichting is er ook niet op basis van het Unierecht. De klacht van belanghebbende over het hoorrecht slaagt dus niet. Het beroep is kennelijk ongegrond.
6. Belanghebbende kan het geschil met de inspecteur voorleggen aan de burgerlijke rechter op de in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalde wijze.
7. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank ziet geen aanleiding dat te beoordelen. Gelet op de hiervoor gegeven oordelen is er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk dat belanghebbende niet bezwaargerechtigd is. Dan is er geen aanleiding te veronderstellen dat de lange duur van de procedure spanning en frustratie heeft veroorzaakt. [1] Aanvullend is naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs geen twijfel mogelijk dat het financieel belang minder dan € 15 bedraagt. Het gaat namelijk om een toegekende rentevergoeding van € 2, waarbij er geen enkel concreet aanknopingspunt is aangeleverd dat deze rentevergoeding te laag is berekend. Het dossier biedt ook geen aanleiding om er vanuit te gaan dat het financieel belang meer bedraagt dan € 15. Ook om die reden is er dus geen aanleiding voor het toekennen van een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke behandeltermijn, maar kan volstaan worden met een constatering daarvan die de rechtbank voor dat geval bij deze doet. [2]
8. De inspecteur heeft verzocht belanghebbende te veroordelen in de proceskosten van de inspecteur vanwege onredelijk gebruik van procesrecht. De inspecteur heeft daarbij verzocht om een vergoeding van de kosten van behandeling in bezwaar (ontvangstbevestiging, opvraag motivering, rappel en uitspraak op bezwaar inclusief administratieve handelingen die daarmee samen gaan) en het schrijven van een verweer (inclusief de administratieve handelingen daarvan). Subsidiair vraagt de inspecteur om vergoeding van de reiskosten van de personen die namens de inspecteur ter zitting zullen verschijnen.
8.1.
De inspecteur verzoekt om vergoeding van kosten voor door hem verrichte proceshandelingen in de zin van artikel 1, aanhef en letter a, Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) en de bij het Besluit behorende bijlage. De rechtbank stelt voorop dat de kosten die gepaard gaan met de door de inspecteur genoemde proceshandelingen uitsluitend voor vergoeding in aanmerkingen komen voor zover dit de kosten van ‘door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand’ betreffen. Daaronder vallen niet de werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de dienstbetrekking van ambtenaren. Dit betekent dat een veroordeling van belanghebbende in de door de inspecteur gemaakte proceskosten in deze zaak alleen betrekking kan hebben op de door de inspecteur gemaakte reiskosten in de zin van artikel 1, aanhef en letter d, Besluit. Nu in deze zaak uitspraak wordt gedaan zonder zitting wordt het verzoek van de inspecteur afgewezen. Of sprake is van ‘onredelijk gebruik van procesrecht’ behoeft daarmee geen verdere behandeling.
9. Voor een proceskostenveroordeling van de inspecteur bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 29 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1660.
2.Vgl. Hoge Raad 22 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1271.