In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening en terugvordering van zijn bijstandsuitkering. Eiser had een bijstandsuitkering aangevraagd die met ingang van 2 februari 2021 was toegekend, maar deze werd pas op 7 april 2021 uitbetaald. In de periode van 2 februari 2021 tot en met 30 april 2021 ontving eiser verschillende bedragen op zijn bankrekening, die door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg als inkomsten werden aangemerkt. Eiser betwistte dit en stelde dat het om leningen ging die hij had ontvangen van familie en vrienden, en dat hij deze bedragen niet als inkomen had moeten opgeven.
De rechtbank heeft de zaak op 12 januari 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de bijschrijvingen van 26 februari 2021 en 15 maart 2021 als leningen konden worden aangemerkt, omdat eiser aannemelijk had gemaakt dat deze bedragen waren verstrekt met de afspraak dat ze terugbetaald moesten worden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit voor zover het de herziening van de bijstandsuitkering over de maanden februari en maart 2021 betrof. De rechtbank oordeelde dat de terugvordering van de bijstand over deze maanden geen deugdelijke grondslag had, omdat de herziening onterecht was geweest.
Eiser had ook aangevoerd dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, maar de rechtbank oordeelde dat deze beroepsgrond niet slaagde. De rechtbank concludeerde dat het college het betaalde griffierecht aan eiser moest vergoeden en dat het college in de proceskosten van eiser werd veroordeeld. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 31 januari 2023.