ECLI:NL:RBZWB:2023:683

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 21_5434
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering in verband met ontvangen inkomsten

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening en terugvordering van zijn bijstandsuitkering. Eiser had een bijstandsuitkering aangevraagd die met ingang van 2 februari 2021 was toegekend, maar deze werd pas op 7 april 2021 uitbetaald. In de periode van 2 februari 2021 tot en met 30 april 2021 ontving eiser verschillende bedragen op zijn bankrekening, die door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg als inkomsten werden aangemerkt. Eiser betwistte dit en stelde dat het om leningen ging die hij had ontvangen van familie en vrienden, en dat hij deze bedragen niet als inkomen had moeten opgeven.

De rechtbank heeft de zaak op 12 januari 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de bijschrijvingen van 26 februari 2021 en 15 maart 2021 als leningen konden worden aangemerkt, omdat eiser aannemelijk had gemaakt dat deze bedragen waren verstrekt met de afspraak dat ze terugbetaald moesten worden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit voor zover het de herziening van de bijstandsuitkering over de maanden februari en maart 2021 betrof. De rechtbank oordeelde dat de terugvordering van de bijstand over deze maanden geen deugdelijke grondslag had, omdat de herziening onterecht was geweest.

Eiser had ook aangevoerd dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, maar de rechtbank oordeelde dat deze beroepsgrond niet slaagde. De rechtbank concludeerde dat het college het betaalde griffierecht aan eiser moest vergoeden en dat het college in de proceskosten van eiser werd veroordeeld. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 31 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5434 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: mr. S. Salhi),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (verweerder)

(gemachtigde: [naam gemachtigde])

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening en terugvordering van zijn bijstandsuitkering.
Met het bestreden besluit van 28 oktober 2021 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt de herziening en terugvordering van eisers bijstandsuitkering. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
1.
Feiten
Aan eiser is met ingang van 2 februari 2021 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande toegekend. In verband met een blokkering van de uitkering, is deze niet eerder dan op 7 april 2021 tot uitbetaling gekomen.
Bij brief van 1 juni 2021 is aan eiser meegedeeld dat er een heronderzoek wordt gedaan naar zijn recht op uitkering. Eiser is gevraagd om uiterlijk 15 juni 2021 een heronderzoeks-formulier in te vullen en zijn bankafschriften over de afgelopen drie maanden in te leveren.
Eiser heeft de gevraagde gegevens ingeleverd. Op het heronderzoeksformulier d.d. 15 juni 2021 heeft hij geen schulden aangegeven.
In het besluit van 23 juni 2021 (primair besluit 1) is aan eiser meegedeeld dat zijn uitkering wordt herzien over de periode van 2 februari 2021 tot en met 30 april 2021 in verband met ontvangen inkomsten. Uit de ingeleverde bankafschriften is gebleken dat eiser op 26 februari 2021 een bedrag van € 150,00, op 15 maart 2021 een bedrag van € 270,00, op 17 maart een bedrag van € 650,00 en op 1 april 2021 een bedrag van € 550,00 heeft ontvangen. Eiser heeft niet alle informatie aan het college doorgegeven en hierdoor heeft hij te veel uitkering ontvangen. De te veel ontvangen bijstand zal hij moeten terugbetalen.
In het besluit van 1 juli 2021 (primair besluit 2) is een bedrag van € 1.620,00 aan teveel ontvangen bijstand van eiser teruggevorderd.
Eiser heeft tegen het besluit van 23 juni 2021 bezwaar gemaakt. Hij heeft zijn bezwaar onderbouwd met verklaringen van schuldeisers: [schuldeiser1], [schuldeiser2] en [schuldeiser3].
Op 15 september 2021 vond de hoorzitting plaats. Daarbij is afgesproken dat eiser nog een objectieve en verifieerbare verklaring inlevert over de bijschrijving van € 150,00 op 26 februari 2021.
Vervolgens heeft eiser een aanvullend bezwaarschrift ingediend, onderbouwd met een verklaring van schuldeiser [naam schuldeiser].
In het bestreden besluit zijn de bezwaren ongegrond verklaard. De besluiten tot herziening en terugvordering van de uitkering worden gehandhaafd. De in bezwaar overgelegde verklaringen over de bijschrijvingen en de storting, voldoen niet aan de eisen die de Centrale Raad van Beroep (CRvB) daaraan stelt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij de betaling en niet later de afspraak heeft gemaakt dat het leningen betreffen die terugbetaald moeten worden. Alle door eiser ingeleverde verklaringen zijn achteraf opgesteld en bevatten geen concrete terugbetalingsverplichting. Wat daar ook van zij, geldleningen zijn niet uitgezonderd van het middelenbegrip. Ook periodieke betalingen van derden worden, ongeacht in welke vorm deze worden verstrekt en waarover vrijelijk kan worden beschikt, naar vaste rechtspraak als inkomen aangemerkt. Het doel van de ontvangen geldbedragen is niet duidelijk. Niet is gebleken dat eiser niet vrijelijk kan beschikken over de ontvangen bedragen en uit de bankafschriften blijkt dat eiser de bijschrijvingen en de storting heeft besteed aan de kosten voor levensonderhoud. De storting en de bijschrijvingen zijn dan ook terecht aangemerkt als inkomsten in de zin van artikel 32 van de Participatiewet. Uit de overgelegde verklaringen van schuldeisers blijkt niet dat sprake is van een concrete terugbetalingsverplichting. Weliswaar staat in de verklaringen een einddatum voor de terugbetaling vermeld, uit de verklaringen blijkt ook dat het eiser vrij staat de schuld af te lossen zodra hij daartoe in staat is. Uit vaste jurisprudentie van de CRvB blijkt dat indien de aflossingsverplichting afhankelijk is gesteld van een toekomstige onzekere gebeurtenis er geen sprake is van een daadwerkelijke verplichting tot terugbetaling. Uit het heronderzoek blijkt ook niet dat eiser inmiddels is overgegaan tot het aflossen van (een deel van) de aangegane leningen. Eiser heeft op 7 april 2021 € 2.006,85 aan bijstand ontvangen. Ook indien er vanuit gegaan wordt dat eiser daarvan een bedrag van € 635,00 aan medicatie heeft betaald, blijkt niet dat hij van het restant dat overbleef terugbetalingen heeft verricht. Van een afbetalingsverplichting is dan ook niet gebleken.
2.
Beroepsgronden
Eiser voert aan dat de bedragen die hij over de periode van 2 februari 2021 tot en met 30 april 2021 op zijn rekening heeft ontvangen ten onrechte als inkomsten zijn aangemerkt. Het betreffen leningen in een periode waarin eiser niet beschikte over inkomsten en zijn gebruikt om te voorzien in de kosten van het bestaan. Eiser dient deze bedragen terug te betalen. De afspraken daarover zijn niet op papier gezet, omdat het gaat om familie en een goede vriend. Bovendien is een mondelinge overeenkomst ook bindend. Eiser heeft verklaringen van de schuldeisers overgelegd, waaruit blijkt dat er een terugbetalingsverplichting is. Deze verklaringen zijn weliswaar achteraf opgesteld, maar bevestiging wel de leningen die vooraf afgesloten zijn. Eiser heeft voldoende aangetoond dat de ontvangen gelden leningen betreffen. In de omschrijving van de storting van 26 februari 2021 en van 15 maart 2021 staat ‘lening’ dan wel ‘loan’ vermeld. Hij heeft de schulden nog niet afbetaald omdat hij niet over de financiële daartoe beschikt. De afspraak is dat eiser de schulden terugbetaalt na zijn afstuderen. Er is geen sprake van schending van de inlichtingenplicht. Primair dacht eiser dat de leningen niet relevant waren voor zijn recht op bijstand en subsidiair is er geen sprake van opzet of grove schuld. Eiser is van meet af aan transparant geweest over de bijschrijvingen. Ten slotte meent eiser dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. Eiser kampt met complexe psychische problematiek, zoals blijkt uit het door eiser overgelegde ‘Rapport psychologisch onderzoek’ in bijlage 4 bij het beroepschrift.
3.
Beoordeling door de rechtbank
Herziening
3.1
In geschil is allereerst of het college terecht de bijstand van eiser heeft herzien over de periode van de periode van 2 februari 2021 tot en met 30 april 2021.
3.2
Bij deze beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het besluit tot intrekking en herziening van bijstand een voor de betrokkene belastend besluit is, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden herziening is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
3.3
De rechtbank stelt vast dat aan eiser weliswaar per 2 februari 2021 een bijstandsuitkering is toegekend, maar dat deze niet eerder dan op 7 april 2021 tot uitbetaling is gekomen. Niet in geschil is dat op de bankrekening van eiser in de periode van 2 februari 2021 tot en met 30 april 2021 drie bijschrijvingen en één storting zijn ontvangen: eiser heeft op 26 februari 2021 van [naam schuldeiser] een bedrag van € 150,00 ontvangen onder vermelding van de omschrijving ‘lening’. Op 15 maart 2021 heeft eiser van [schuldeiser1] een bedrag van € 270,00 ontvangen met de omschrijving ‘loan’. Op 17 maart 2021 is een bedrag van € 650,00 op de rekening van eiser gestort en op 1 april 2021 heeft eiser van [schuldeiser3] een bedrag van € 550,00 ontvangen zonder nadere omschrijving.
3.4
Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB worden kasstortingen en bijschrijvingen op een bankrekening in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet beschouwd [1] .
3.5
Volgens eveneens vaste rechtspraak [2] , heeft een betrokkene in beginsel geen recht op bijstand indien en voor zover hij zich periodieke middelen tot levensonderhoud verschaft door leningen aan te gaan. Dit kan anders zijn indien die betrokkene in een periode waarin hij geen bijstand of ander inkomen ontvangt ter voorziening in zijn levensonderhoud is aangewezen op het aangaan van leningen. Daartoe dient de betrokkene aannemelijk te maken dat het gaat om leningen die zijn verstrekt voor levensonderhoud. Daarvoor is van belang dat eiser aannemelijk maakt van wie, wanneer, op welke wijze en tot welk bedrag hij de lening heeft ontvangen, dat bij de betaling, en niet later, de afspraak is gemaakt dat het een lening betreft en dat die dus terugbetaald moet worden, en dat die lening voor levensonderhoud bedoeld is. Een bankoverschrijving met de vermelding ‘lening voor levensonderhoud’ waarbij de identiteit van de crediteur vaststaat, zal daartoe in beginsel volstaan [3] .
3.6
In geschil is of aan bovenstaande criteria van de CRvB is voldaan. De rechtbank is van oordeel dat voor wat betreft de bijschrijving van 26 februari 2021 van [naam schuldeiser] voor een bedrag van € 150,00 en de bijschrijving van 15 maart 2021 van [schuldeiser1] voor een bedrag van € 270,00 aan de hiervoor genoemde eisen is voldaan. Vast staat dat eiser deze bedragen heeft ontvangen in een periode waarin feitelijk geen bijstand werd uitbetaald. De bijschrijvingen zijn voorzien van de vermelding ‘lening’ respectievelijk ‘loan’. Door het college is niet betwist dat eiser de ontvangen bedragen heeft aangewend om te voorzien in zijn levensonderhoud. Eiser heeft aannemelijk gemaakt van wie, wanneer en tot welk bedrag hij de lening heeft ontvangen en uit de verklaringen van de betreffende schuldeisers blijkt dat er sprake is van een concrete terugbetalingsverplichting: de leningen dienen uiterlijk op 15 maart 2023 respectievelijk 26 maart 2023 volledig te zijn terugbetaald. Dat eiser nog niet op de leningen heeft afgelost, zoals door verweerder aangehaald, acht de rechtbank voor de beoordeling niet relevant, nu de daarvoor afgesproken termijn nog niet is verlopen. Dit betekent dat het college voornoemde bedragen ten onrechte heeft aangemerkt als middelen en ten onrechte op de bijstandsuitkering in mindering heeft gebracht.
3.7
Voor wat betreft de storting van 17 maart 2021 ten bedrage van € 650,00 en de bijschrijving van 2 april 2021 van € 550,00 is eiser er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd aannemelijk te maken dat het gaat om leningen zoals door de CRvB bedoeld. Voor wat betreft deze ontvangen bedragen staat niet vast dat bij de betaling, en niet later, de afspraak is gemaakt dat het een lening betreft die terugbetaald moet worden. Noch de bijschrijving noch de storting hebben een omschrijving waaruit blijkt dat het een lening zou betreffen. De verklaringen van de betreffende schuldeisers zijn opgemaakt ruim nadat de bedragen naar zijn rekening zijn overgemaakt of daarop zijn gestort. Uit de verklaringen blijkt niet dat al bij de betaling de afspraak is gemaakt dat het leningen betreft die moeten worden terugbetaald. Dit blijkt ook niet uit de bankafschriften zelf en ook anderszins heeft eiser dit niet aangetoond. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college deze bedragen dan ook terecht aangemerkt als middelen in de zin van artikel 31 van de Participatiewet.
3.8
Niet is gebleken dat eiser deze inkomsten onverwijld en uit eigen beweging aan het college heeft gemeld. Dit betekent dat het college terecht schending van de inlichtingenplicht heeft aangenomen. Het college was dan ook verplicht om het recht op bijstand van eiser met inachtneming van deze storting c.q. bijschrijving op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet te herzien.
Deelconclusie
3.9
Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond zal worden verklaard. De bijstandsuitkering over de maand februari 2021 is ten onrechte herzien met € 150,00 en de bijstandsuitkering over de maand maart 2021 is ten onrechte herzien met € 270,00. Het bestreden besluit zal worden vernietigd voor zover dat ziet op de herziening van de bijstandsuitkering over de maanden februari en maart 2021.
Terugvordering
3.1
Nu de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat de herziening over de maanden februari 2021 en maart 2021 onterecht is geweest, kan de terugvordering over deze maanden evenmin in stand blijven. De terugvordering van de bijstand over deze periode heeft immers geen deugdelijke grondslag.
De rechtbank zal het bestreden ook in zoverre vernietigen. De rechtbank zal onder het kopje ‘conclusie en gevolgen’ toelichten welke gevolgen dit heeft.
3.11
Eiser heeft verder tegen de terugvordering aangevoerd dat er sprake is van dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet, om van terugvordering af te zien. Het college heeft onvoldoende rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. Eiser kampt met complexe psychische problematiek, zoals blijkt uit het door eiser overgelegde ‘Rapport psychologisch onderzoek’.
3.12
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze beroepsgrond niet. Dringende redenen als hiervoor bedoeld doen zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor de betrokkene heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In die gevallen zal een individuele afweging van alle relevante omstandigheden moeten plaatsvinden. Degene die zich beroept op dringende redenen, moet die redenen aannemelijk maken. In wat eiser heeft aangevoerd, liggen geen dringende redenen besloten als bedoeld in voormelde zin. De psychische problemen zijn niet het gevolg van de terugvordering en uit wat eiser naar voren heeft gebracht, waaronder het rapport van de psycholoog, kan de rechtbank niet afleiden dat de toestand door de terugvordering zal verslechteren.
4.
Conclusie en gevolgen
4.1
Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd voor zover dat ziet op de herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering over de maanden februari 2021 en maart 2021.
De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat het terugvorderingsbedrag wordt verminderd met de over deze maanden ten onrechte gekorte bedragen van € 150,00 (februari 2021) en € 270,00 (maart 2021) = € 420,00. Het totale terugvorderingsbedrag wordt daarom vastgesteld op € 1.620,00 - € 420,00 = € 1.200,00.
4.2
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Ook veroordeelt de rechtbank het college in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering over de maanden februari 2021 en maart 2021;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 50,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 31 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet, voor zover hier van belang, worden tot de middelen gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet.
Op grond van het achtste lid kan het college, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, geheel of gedeeltelijk van terugvordering afzien.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2015:1450.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 22 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:BY9138
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 23 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:734