ECLI:NL:RBZWB:2023:6801

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
9723518 EL 22-11 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Swildens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en oneerlijke bedingen bij vroegtijdige beëindiging van leaseovereenkomsten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 september 2023, staat de rechtsgeldigheid van bedingen in effectenleaseovereenkomsten centraal. De eiser, aangeduid als [eiser in conventie01], heeft een leaseovereenkomst met Dexia Nederland B.V. afgesloten en vordert de vernietiging van een beding dat Dexia in staat stelt om resterende termijnen in rekening te brengen bij een vroegtijdige beëindiging van de overeenkomst. De eiser stelt dat dit beding onredelijk bezwarend is en beroept zich op de Richtlijn 93/13 EEG, die oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten verbiedt. De rechtbank oordeelt dat het beding inderdaad als oneerlijk moet worden beschouwd, gebaseerd op eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad. De rechter vernietigt het beding en oordeelt dat Dexia een bedrag van € 8.413,06 aan de eiser moet terugbetalen, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. In reconventie verklaart de rechtbank dat Dexia aan haar verplichtingen met betrekking tot een andere overeenkomst heeft voldaan, waardoor de vordering van Dexia in reconventie wordt toegewezen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 9723518 EL 22-11
vonnis van de kantonrechter van 21 september 2023
in de zaak van
[eiser in conventie01] ,
wonende te [woonplaats01] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.
Partijen worden hierna ‘ [eiser in conventie01] ’ en ‘Dexia’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 februari 2022;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties;
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.2. De feiten

2.1.
Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Dexia Bank Nederland, Bank Labouchere en Legio Lease. Waar sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder begrepen.
2.2.
[eiser in conventie01] heeft de volgende leaseovereenkomst (hierna: de overeenkomst) ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij Dexia:
Nr
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
[nummer01]
07-10-1999
Korting Cadeau
120 mnd
€ 49.289,97
2.3.
Daarnaast is tussen [eiser in conventie01] en Dexia de volgende overeenkomst tot stand gekomen:
Nr
Contractnr.
Naam overeenkomst
II.
[nummer02]
WinstVerDriedubbelaar
2.4.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten eindafrekeningen opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
12-08-2003
- € 17.147,36
Ja.
II.
12-03-2001
+ € 1.998,61
Uitgekeerd aan [eiser in conventie01] .
2.5.
Volgens opgave van Dexia heeft [eiser in conventie01] op grond van leaseovereenkomst I – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 10.459,48 aan maandtermijnen en een bedrag van € 17.147,36 wegens restschuld aan Dexia betaald. [eiser in conventie01] heeft van Dexia op grond van die overeenkomst een bedrag van € 2.243,95 aan dividenden ontvangen. Op 13 januari 2012 heeft [eiser in conventie01] van Dexia een bedrag van € 16.499,77 ontvangen.
2.6.
De gemachtigde van [eiser in conventie01] , Leaseproces, heeft bij brief van 19 januari 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van overeenkomsten I en II ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.

3.De vordering en het verweer in conventie en in reconventie

3.1.
[eiser in conventie01] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht zal verklaren dat het beding waar Dexia zich op beroept onredelijk bezwarend is,
2. het beding zal vernietigen,
3. Dexia zal veroordelen tot (terug)betaling aan [eiser in conventie01] van de onterecht in rekening gebrachte resterende termijnen,
4. Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat:
1. voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten met contractnummers [nummer01] en [nummer02] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [eiser in conventie01] verschuldigd is,
2. [eiser in conventie01] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.4. Beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie

4.1.
Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eiser in conventie01] .
4.2.
De veelheid van procedures heeft geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014, (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135). Deze jurisprudentie wordt als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[eiser in conventie01] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
E. er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade
en de onrechtmatige daad van Dexia.
met betrekking tot overeenkomst I
4.4.
Tussen partijen is in geschil of Dexia op grond van bedingen in de (Bijzondere voorwaarden bij) de overeenkomst bij de eindafrekening een bedrag van € 8.413,06 bij [eiser in conventie01] in rekening mocht brengen wegens de voortijdige beëindiging van deze overeenkomst. [eiser in conventie01] heeft een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van bovenbedoelde bedingen, onder meer omdat dit volgens hem ‘oneerlijk bedingen’ vormen als bedoeld in de Richtlijn 93/13 EEG (hierna: de Richtlijn).
4.5.
In zijn prejudiciële beslissing van 21 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:773) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een beding in de algemene voorwaarden van Dexia op grond waarvan Dexia in het geval van een tussentijdse beëindiging van de overeenkomst wegens nalatigheid van de zijde van de wederpartij bevoegd is om zonder meer het onbetaalde restant van de overeengekomen leasesom(men) op te eisen, een beding is dat op grond van de Richtlijn als oneerlijk moet worden beschouwd. Om die reden is de rechter gehouden om een dergelijk beding op grond van artikel 6:233 BW te vernietigen voor zover dit betrekking heeft op termijnen die ten tijde van de beëindiging op grond van die bepaling nog toekomstig waren. Op die termijnen kan dan niet langer op grond van de contractuele Bijzondere Voorwaarden aanspraak worden gemaakt.
4.6.
De vraag of de beëindiging van de overeenkomst moet worden aangemerkt als een beëindiging op grond van contractuele bepalingen, dan wel als een ontbinding in de zin van artikel 6:265 BW, is naar het oordeel van de kantonrechter niet relevant voor de vraag of het beding in de Bijzondere Voorwaarden op grond waarvan Dexia aanspraak maakt op resterende termijnen ‘oneerlijk’ is in de zin van de Richtlijn (vergelijk Hof Den Bosch 12 februari 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:515). Bovenbedoelde beslissing van de Hoge Raad wordt ook in de onderhavige zaak van toepassing geacht.
4.7.
Evenmin wordt relevant geacht of de beëindiging van de overeenkomst is geschied door Dexia of door [eiser in conventie01] . Dit is immers niet van invloed op de kwalificatie van de bedingen, op grond waarvan Dexia aanspraak heeft gemaakt op betaling wegens resterende termijnen, als zijnde ‘oneerlijk’ als bedoeld in de Richtlijn.
4.8.
Dit leidt tot de conclusie dat de bedingen die Dexia aanspraak geven op na beëindiging van de overeenkomst nog resterende termijnen dienen te worden vernietigd.
4.9.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van 21 januari 2021 (ECLI:EU:C:2021:68) volgt dat bij vernietiging van het beding in de (Bijzondere Voorwaarden bij) de overeenkomst Dexia evenmin op grond van de wet aanspraak heeft op (gehele of gedeeltelijke) vergoeding van de schade die zij door de voortijdige beëindiging van de overeenkomst heeft geleden.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat de post die ziet op de contant gemaakte resterende termijnen in de eindafrekening van de leaseovereenkomst ad € 8.413,06 komt te vervallen. De restschuld bij deze overeenkomst bedraagt daarmee € 17.147,36 - € 8.413,06 = € 8.734,30. Nu [eiser in conventie01] de oorspronkelijke restschuld volledig heeft voldaan, is Dexia aldus in beginsel gehouden een bedrag van € 8.413,06, vermeerderd met de wettelijke rente, terug te betalen aan [eiser in conventie01] op grond van onverschuldigde betaling. Duidelijk is dat Dexia met de betaling van € 16.499,77 in 2012 meer dan 2/3 van de werkelijke restschuld van € 8.734,30 heeft vergoed. Dexia heeft geen beroep op verrekening gedaan maar partijen worden in staat geacht om uit te rekenen welke bedragen over en weer verschuldigd zijn.
vorderingen van [eiser in conventie01]4.11. De door [eiser in conventie01] gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat het beding waarop Dexia zich beroept – waarbij Dexia in het geval van een tussentijdse beëindiging van de overeenkomst door de wederpartij bevoegd is om resterende termijnen in rekening te brengen – onredelijk bezwarend is.
wettelijke rente4.12. De wettelijke rente is verschuldigd over het hiervoor genoemde bedrag van
€ 8.413,06. Voor het verschuldigd zijn van de wettelijke rente over een onverschuldigd betaald bedrag is verzuim nodig. [eiser in conventie01] heeft niet gesteld wanneer het verzuim is ingetreden zodat uitgegaan wordt van de datum van de dagvaarding.
met betrekking tot overeenkomst II
4.13.
[eiser in conventie01] heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering van Dexia voor zover die betrekking heeft op de overeenkomst II, waardoor er vanuit wordt gegaan dat Dexia op grond van die overeenkomst niets meer aan [eiser in conventie01] verschuldigd is.
met betrekking tot alle overeenkomsten
proceskosten
4.14.
Nu beide partijen op onderdelen in het gelijk worden gesteld, bestaat aanleiding de proceskosten te compenseren.

5.Beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat het beding waarop Dexia zich beroept – waarbij Dexia in het geval van een tussentijdse beëindiging van de overeenkomst door de wederpartij bevoegd is om resterende termijnen in rekening te brengen – onredelijk bezwarend is,
5.2.
vernietigt het beding,
5.3.
veroordeelt Dexia om aan [eiser in conventie01] te betalen een bedrag van € 8.413,06, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2022,
5.4.
compenseert de proceskosten, zodanig dat iedere partij met de eigen kosten belast blijft,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.6.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [verweerder in reconventie01] gesloten overeenkomst van effectenlease met [nummer02] aan al haar
verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [verweerder in reconventie01] verschuldigd is,
5.7.
compenseert de proceskosten, zodanig dat iedere partij met de eigen kosten belast blijft,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. Swildens, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 september 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.