ECLI:NL:RBZWB:2023:6800

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 augustus 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
23-004169 en 23-004170
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schadevergoeding wegens ondergane voorlopige hechtenis en kosten rechtsbijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 augustus 2023 uitspraak gedaan op verzoekschriften van een verzoeker die schadevergoeding eiste wegens ondergane voorlopige hechtenis en kosten van rechtsbijstand. De verzoekschriften waren ingediend op 14 februari 2023 en betroffen een vergoeding van € 16.860,00 voor immateriële schade door 84 dagen voorlopige hechtenis, en € 4.846,05 voor kosten van rechtsbijstand. De verzoeker was in verzekering gesteld op 31 mei 2022 en op 22 augustus 2022 in vrijheid gesteld. De officier van justitie had de zaak op 8 december 2022 geseponeerd wegens onvoldoende bewijs.

Tijdens de behandeling in raadkamer op 28 juli 2023 zijn de verzoeker en zijn advocaat, mr. R.A.L.F. Frijns, gehoord. De verzoeker voerde aan dat de voorlopige hechtenis ernstige gevolgen had gehad, waaronder het niet kunnen bijstaan van zijn partner tijdens de bevalling van hun kind. De officier van justitie stelde dat er nog steeds een verdenking tegen de verzoeker bestond en dat er geen gronden van billijkheid waren voor schadevergoeding.

De rechtbank oordeelde dat er wel gronden van billijkheid waren voor toekenning van een schadevergoeding, ondanks de nog bestaande verdenking. De rechtbank kende een vergoeding toe van € 4.846,05 voor de kosten van rechtsbijstand en € 680,00 voor de indiening en behandeling van de verzoekschriften. De rechtbank wees het verzoek tot schadevergoeding wegens ondergane voorlopige hechtenis toe tot een bedrag van € 15.126,05, en bepaalde dat dit bedrag overgemaakt zou worden op naam van de advocaat van de verzoeker. De beslissing kan door het Openbaar Ministerie en de verzoeker worden aangevochten bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-096991-21
rk-nummers: 23-004169 en 23-004170
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 14 februari 2023, in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats]
wonende op het [woonadres]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. R.A.L.F. Frijns, Polanenstraat 34A te 3062 KE Rotterdam.
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 16.860,00, € 16.860,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 4.846,05, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van de verzoekschriften dan wel € 680,00 bij behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 8 december 2022;
  • de stukken waaruit blijkt dat verzoeker op 31 mei 2022 in verzekering is gesteld en op 22 augustus 2022 in vrijheid is gesteld;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 28 juli 2023 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. M. Nieuwenhuis en mr. R.A.L.F. Frijns als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat de strafzaak tegen hem op 6 december 2022 is geseponeerd. Verzoeker stelt immateriële schade te hebben geleden als gevolg van de door hem ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis gedurende 84 dagen, waarvan 3 dagen op het politiebureau en 11 dagen in beperkingen. Verzocht wordt om hem hiervoor een vergoeding toe te kennen. Verzoeker voert aan dat hij in beginsel in aanmerking komt voor een vergoeding ter hoogte van € 8.430,00 en voert aan dat er redenen aanwezig zijn om aan hem een hogere vergoeding toe te kennen. Verzoeker is in april 2021 door de politie ontboden op het bureau. Hij heeft destijds volledig meegewerkt aan het onderzoek en een uitgebreide verklaring afgelegd. Verzoeker en [naam] zijn ruim een jaar later op nagenoeg dezelfde bevindingen aangehouden en in verzekering gesteld. Op het moment van aanhouding was [naam] in verwachting van hun kind. Zij is vervolgens in detentie bevallen en het kind is meteen uit haar buik geplaatst. Verzoeker heeft [naam] in de laatste fase van haar zwangerschap niet kunnen bijstaan, kon niet aanwezig zijn bij de bevalling van zijn kind en heeft het kind na de geboorte slechts tweemaal heel kort gezien. De voorlopige hechtenis heeft derhalve verstrekkende en onomkeerbare gevolgen gehad. Verwezen wordt naar jurisprudentie, te weten ECLI:NL:RBDHA:2019:8830 en ECLI:NL:GHARN:2010:BL9141. Gelet op het voorgaande dient de vergoeding te worden verhoogd met factor 2 en wordt verzocht hem een vergoeding toe te kennen ter hoogte van € 16.860,00. Daarnaast heeft verzoeker kosten voor rechtsbijstand moeten maken in het kader van deze strafzaak, welke voor vergoeding in aanmerking komen. Verzocht wordt dan ook aan hem een vergoeding toe te kennen ter hoogte van € 4.846,05, te vermeerderen met de forfaitaire vergoeding voor de indiening en behandeling van de verzoekschriften.
In raadkamer heeft de advocaat in aanvulling op de verzoekschriften aangevoerd dat verzoeker de verdenking niet aan zichzelf te wijten heeft gehad of ervoor heeft gezorgd dat het Openbaar Ministerie dacht dat de zaak tegen hem sterker was dan die daadwerkelijk was. Verzoeker is door de politie urenlang verhoord en heeft vanaf het begin een verklaring afgelegd en zich nimmer op zijn zwijgrecht beroepen. Desgevraagd heeft de raadsman opgemerkt dat verzoeker slechts zeer beperkt contact heeft met zijn kind, welk contact aan zeer strikte regels en afspraken is gebonden.
De officier van justitie heeft zich schriftelijk primair op het standpunt gesteld dat de verzoekschriften dienen te worden afgewezen. Weliswaar is de voorlopige hechtenis opgeheven wegens het ontbreken van voldoende ernstige bezwaren en is de strafzaak vervolgens geseponeerd, maar er bestaat nog steeds een verdenking tegen verzoeker. Daarom zijn er geen gronden van billijkheid aanwezig om verzoeker enige schadevergoeding te doen toekomen. De verzochte vergoedingen wegens ondergane voorlopige hechtenis, rechtsbijstand en de forfaitaire vergoeding dienen dan ook primair te worden afgewezen. De officier van justitie stelt zich subsidiair op het standpunt dat een vergoeding volgens de vastgestelde forfaitaire bedragen volstaat. Onvoldoende is onderbouwd waarom een dubbele schadevergoeding wegens ondergane voorlopige hechtenis moet worden toegekend. De verzochte vergoeding voor rechtsbijstand kan in subsidiaire zin worden toegewezen.
In raadkamer heeft de officier van justitie gepersisteerd bij het eerder ingenomen standpunt.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt
geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane
verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Het Openbaar Ministerie is op 8 december 2022 tot een sepot overgegaan, omdat er onvoldoende bewijs is. De rechtbank dient te beoordelen of er gelet op het sepot gronden van billijkheid aanwezig zijn om een vergoeding toe te kennen. Uit de jurisprudentie van het EHRM worden afgeleid dat in een verzoekschriftprocedure ex artikel 533 en 530 Sv niet alsnog een oordeel mag worden gegeven over de schuld van verzoeker, omdat dit in strijd is met de onschuldpresumptie. Het primaire standpunt van de officier van justitie dat de vordering moet worden afgewezen enkel omdat er nog steeds een verdenking zou bestaan, snijdt dan ook geen hout.
Gronden van billijkheid voor toekenning van een vergoeding kunnen wel ontbreken indien verzoeker de verdenking aan zichzelf te wijten had en ervoor heeft gezorgd dat het Openbaar Ministerie dacht dat de zaak tegen hem sterker was dan die daadwerkelijk was. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ook daar geen sprake van is.
Verzoeker heeft van meet af aan bij de politie uitgebreid verklaard. Niet gezegd kan worden dat verzoeker het Openbaar Ministerie heeft laten denken dat het een sterkere zaak tegen hem had dan dat die zaak uiteindelijk bleek te zijn. Van andere aan hem te wijten redenen voor die gedachte van het Openbaar Ministerie is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er wel gronden van billijkheid zijn om een op de voet van artikel 533 en 530 Sv gevraagde vergoeding toe te kennen.
Verzoeker heeft
84 dagen in voorlopige hechtenisdoorgebracht, waarvan in totaal 3 dagen op het politiebureau en vervolgens 12 dagen in het Huis van Bewaring met beperkingen. De LOVS-uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,00 per dag voor het verblijf op het politiebureau of in het Huis van Bewaring met beperkingen en € 100,00 in de overige gevallen.
Bij het bepalen van het aantal dagen dat verzoeker in een politiecel of Huis van Bewaring heeft doorgebracht, wordt zowel de dag waarop de inverzekeringstelling is aangevangen als de dag van de invrijheidstelling naar de maatstaf van een volledige dag vergoed.
De rechtbank ziet aanleiding om voor een gedeelte van de dagen af te wijken van de gebruikelijke standaardtarieven. De door de advocaat van verzoeker gegeven onderbouwing is voldoende om te oordelen dat het voorarrest op het politiebureau en in het Huis van Bewaring met beperkingen voor verzoeker in deze zaak inderdaad zwaarder moet zijn geweest dan voor de gemiddelde voorlopig gehechte. Daarom zal de rechtbank voor de betreffende 15 dagen een vergoeding van € 180,00 per dag toekennen. Verzoeker heeft immers de moeder van zijn kind in de laatste fase van haar zwangerschap niet kunnen bijstaan en kon bovendien niet aanwezig zijn bij de bevalling van zijn kind. Dat het kind daarna elders is geplaatst, is echter geen direct of indirect gevolg geweest van de voorlopige hechtenis. Ook voor het overige ziet de rechtbank geen aanleiding om een hogere vergoeding toe te kennen.
De rechtbank zal naar billijkheid een bedrag van 15 x € 180,00 (is € 2.700,00) en 69 x € 100,00 (is
€ 6.900,00) toekennen: een totaal van
€ 9.600,00.
Het verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand ter grootte van
€ 4.846,05is in voldoende mate onderbouwd en komt de rechtbank billijk voor. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv toe tot een bedrag van
€ 9.600,00, bestaande uit schade wegens ondergane voorlopige hechtenis;
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 5.526,05, bestaande uit:
- € 4.846,05 aan kosten van rechtsbijstand; en
- € 680,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;
wijst de verzoeken voor het overige af;
bepaalt dat een bedrag van
€ 15.126,05zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Stichting Derdengelden Arkesteijn Frijns Van den Boogert Advocaten, onder vermelding van “ [verzoeker] /OM 530-533 Sv”.
Deze beslissing is op 11 augustus 2023 gegeven door mr. R.J.H. de Brouwer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 augustus 2023.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).