ECLI:NL:RBDHA:2019:8830

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2019
Publicatiedatum
26 augustus 2019
Zaaknummer
09/807372-15 & 19/983
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schadevergoeding na vrijspraak in strafzaak met betrekking tot afpersing

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 augustus 2019 uitspraak gedaan over een verzoek tot schadevergoeding van een verzoeker die tijdens zijn detentie de geboorte van zijn eerste kind heeft gemist. De verzoeker, die eerder was vrijgesproken van afpersing, heeft een verzoek ingediend op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) voor schadevergoeding wegens de ondergane voorlopige hechtenis van 184 dagen. De rechtbank heeft de verzoeker in raadkamer gehoord, bijgestaan door zijn advocaat, mr. C.J.M. van den Brûle, en de officier van justitie, mr. M.A. Visser, heeft ook zijn standpunt naar voren gebracht.

De verzoeker heeft een schadevergoeding van € 28.940,- gevraagd, waarbij zijn advocaat heeft betoogd dat de detentie ernstige gevolgen heeft gehad voor de verzoeker, waaronder het missen van de geboorte van zijn kind en de eerste maanden van het leven van zijn kind. De officier van justitie heeft echter een lagere schadevergoeding van € 14.795,- voorgesteld, waarbij hij de drie dagen in beperkingen als onvoldoende onderbouwd beschouwde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker 184 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en heeft geoordeeld dat de immateriële schade die de verzoeker heeft geleden, de forfaitaire vergoeding op basis van de LOVS-oriëntatiepunten overstijgt. De rechtbank heeft besloten om de schadevergoeding te verhogen met 50% en heeft uiteindelijk een bedrag van € 22.192,50 toegekend aan de verzoeker, ten laste van de Staat, en het anders of meer verzochte afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 09/807372-15
Raadkamernummer: RK19/983
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[Verzoeker] ,

geboren op [Geboortedatum] 1988 te [Geboorteplaats] ( [Geboorteland] ),
adres: [Adres] ,
voor deze zaak woonplaats kiezende op het kantoor van zijn advocaat
mr. C.J.M. van den Brûle, adres: [Adres] .

Inleiding

Tegen verzoeker is de verdenking gerezen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing. Op 29 november 2018 is verzoeker hiervan door de meervoudige strafkamer van rechtbank Den Haag vrijgesproken.

De procedure in raadkamer

De rechtbank heeft dit verzoek op 21 mei 2019 en 13 augustus 2019 in raadkamer behandeld en heeft kennis genomen van het strafdossier met bovengenoemd parketnummer.
Verzoeker, bijgestaan door mr. C.J.M. van den Brûle, is in raadkamer gehoord. Tevens is de officier van justitie mr. M.A. Visser gehoord.

Het verzoek

Het schriftelijk verzoek strekt tot vergoeding van de schade welke verzoeker als gevolg van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis van 183 nachten heeft geleden tot een bedrag van in totaal € 28.940,-.
In raadkamer van 13 augustus 2019 heeft de raadsvrouw het verzoek gelet op de nieuwe LOVS-oriëntatiepunten op dit gebied vermeerderd naar een vergoeding gebaseerd op 184 dagen voorlopige hechtenis. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat haar cliënt daarvan drie dagen in verzekering heeft doorgebracht en drie dagen in het huis van bewaring in beperkingen heeft gezeten, zonder dat er een bevel beperkingen was afgegeven. Op basis van de LOVS-oriëntatiepunten zou dat neerkomen op zesmaal een vergoeding van € 105,- en voor de overige dagen op € 80,- per dag, in totaal € 14.870,-.
De raadsvrouw heeft namens haar cliënt een verdubbeling van de standaardvergoeding gevraagd, aangezien verzoeker door de voorlopige hechtenis de geboorte van zijn eerste kind niet heeft kunnen bijwonen, zijn partner niet heeft kunnen bijstaan in de periode rondom de bevalling en de eerste drie maanden van het leven van zijn kind heeft moeten missen .
Primair is dan ook verzocht om een bedrag van € 29.740,- toe te wijzen. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om een bedrag van € 29.590,- toe te wijzen, voor het geval de rechtbank de drie dagen die verzoeker abusievelijk in beperkingen heeft moeten doorbrengen niet voldoende onderbouwd acht.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat het verzoek kan worden toegewezen tot een bedrag van € 14.795,- voor drie dagen inverzekeringstelling en 181 dagen voorlopige hechtenis. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de drie dagen in beperkingen onvoldoende zijn onderbouwd. Ten aanzien van de verdubbeling van de vergoeding wegens het missen van de geboorte van zijn eerste kind acht de officier van justitie dit primair voldoende verrekend in de forfaitaire vergoeding voor geleden immateriële schade, zodat een verhoging niet op zijn plaats is. Subsidiair heeft hij zich voor wat betreft de mate waarin de standaardvergoeding zou moeten worden verhoogd, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Het oordeel van de rechtbank

Op grond van artikel 89, eerste lid, Sv kan een gewezen verdachte na beëindiging van zijn zaak zonder oplegging van straf of maatregel aanspraak maken op vergoeding van geleden schade als gevolg van het door hem ondergane voorarrest.
Het toekennen van een schadevergoeding vindt ingevolge artikel 90, eerste lid, Sv enkel plaats indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. De rechtbank stelt vast dat de verzoeker op 14 april 2015 in verzekering is gesteld, op 17 april 2015 in voorlopige hechtenis en op 14 oktober 2015 in vrijheid is gesteld, waardoor verzoeker 184 dagen van zijn vrijheid heeft moeten missen.
Door de raadsvrouw is bepleit dat verzoeker abusievelijk drie dagen van zijn voorlopige hechtenis in beperkingen heeft doorgebracht terwijl deze niet waren opgelegd. Deze stelling is niet onderbouwd, bijvoorbeeld met correspondentie waaruit kan worden afgeleid dat verzoeker is behandeld als ware er beperkingen van kracht. De rechtbank zal dan ook een vergoeding toewijzen voor drie dagen die verzoeker in verzekering heeft doorgebracht en voor 181 dagen die verzoeker in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zonder beperkingen.
De rechtbank is van oordeel dat aan verzoeker een hogere vergoeding dan gebruikelijk moet worden toegekend voor de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. De detentie heeft voor verzoeker verstrekkende en onomkeerbare gevolgen gehad. Zo is hij niet aanwezig is geweest bij de geboorte van zijn eerste kind, heeft hij zijn vrouw niet kunnen bijstaan in de periode rondom de bevalling en heeft de eerste drie maanden van het leven van zijn zoontje moeten missen. De immateriële schade die hij daardoor heeft geleden gaat het bestek van de forfaitaire vergoeding op basis van de LOVS-oriëntatiepunten te buiten. De rechtbank zal derhalve de forfaitaire schadevergoeding, te weten € 105,- per dag in verzekering doorgebracht en € 80,- per dag in voorlopige hechtenis doorgebracht, verhogen met een percentage van 50%.
De rechtbank acht dan ook gronden van billijkheid aanwezig om verzoeker een bedrag van in totaal € 22.192,50 toe te kennen als vergoeding voor de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Beslissing
De rechtbank kent aan verzoeker toe ten laste van de Staat een bedrag van in totaal
€ 22.192,50 (zegge: TWEEËNTWINTIGDUIZEND HONDERDTWEEËNNEGENTIG EURO EN VIJFTIG CENT) en bepaalt dat dit bedrag dient te worden voldaan op rekeningnummer [Rekeningnummer] op naam van [Verzoeker] en wijst af het anders of meer verzochte.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. A.M. Boogers, rechter, in tegenwoordigheid van
mrs. F. Westhoek en E. Ozsoy, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 27 augustus 2019.