ECLI:NL:RBDHA:2019:8830
Rechtbank Den Haag
- Schadevergoedingsuitspraak
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot schadevergoeding na vrijspraak in strafzaak met betrekking tot afpersing
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 augustus 2019 uitspraak gedaan over een verzoek tot schadevergoeding van een verzoeker die tijdens zijn detentie de geboorte van zijn eerste kind heeft gemist. De verzoeker, die eerder was vrijgesproken van afpersing, heeft een verzoek ingediend op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) voor schadevergoeding wegens de ondergane voorlopige hechtenis van 184 dagen. De rechtbank heeft de verzoeker in raadkamer gehoord, bijgestaan door zijn advocaat, mr. C.J.M. van den Brûle, en de officier van justitie, mr. M.A. Visser, heeft ook zijn standpunt naar voren gebracht.
De verzoeker heeft een schadevergoeding van € 28.940,- gevraagd, waarbij zijn advocaat heeft betoogd dat de detentie ernstige gevolgen heeft gehad voor de verzoeker, waaronder het missen van de geboorte van zijn kind en de eerste maanden van het leven van zijn kind. De officier van justitie heeft echter een lagere schadevergoeding van € 14.795,- voorgesteld, waarbij hij de drie dagen in beperkingen als onvoldoende onderbouwd beschouwde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker 184 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en heeft geoordeeld dat de immateriële schade die de verzoeker heeft geleden, de forfaitaire vergoeding op basis van de LOVS-oriëntatiepunten overstijgt. De rechtbank heeft besloten om de schadevergoeding te verhogen met 50% en heeft uiteindelijk een bedrag van € 22.192,50 toegekend aan de verzoeker, ten laste van de Staat, en het anders of meer verzochte afgewezen.