ECLI:NL:RBZWB:2023:676

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 februari 2023
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
02/287366-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak verkrachting, veroordeling tot gevangenisstraf voor seksuele handelingen met iemand in lichamelijke onmacht

Op 6 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting en andere seksuele handelingen met een slachtoffer dat zich in een staat van lichamelijke onmacht bevond. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 23 januari 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging hield in dat de verdachte het slachtoffer had verkracht of seksuele handelingen met haar had verricht terwijl zij niet in staat was om weerstand te bieden. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte de seksuele handelingen had erkend, niet kon worden bewezen dat hij het slachtoffer had gedwongen door geweld of bedreiging. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde verkrachting, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk het seksueel binnendringen van een onmachtige, wel bewezen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 584 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en kende een schadevergoeding van € 4.000,00 toe aan het slachtoffer voor immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet had gehouden aan de integriteit van het slachtoffer en dat de gevolgen van zijn daden langdurig waren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/287366-21
vonnis van de meervoudige kamer van 6 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. J.M.A. Loevendie, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 januari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] heeft verkracht dan wel seks met haar heeft gehad, terwijl zij in een staat van bewusteloosheid
of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed, dat zij niet in staat was weerstand te bieden.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde verkrachting van [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer).
Alle handelingen als weergegeven in de tenlastelegging worden door verdachte bevestigd. Het slachtoffer heeft verklaard wat er is gebeurd en dat zij het niet wilde. De verklaring van het slachtoffer kan als betrouwbaar worden aangemerkt, omdat haar verklaring steun vindt in de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en de via Facebook Messenger verstuurde berichten tussen verdachte, [naam 1] en [naam 2] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat de in de tenlastelegging weergegeven handelingen door verdachte weliswaar worden erkend, maar ontkend wordt dat hij haar tot het seksueel contact heeft gedwongen. De verklaring van het slachtoffer, maakt de verklaring van verdachte, dat het
het seksueel contact in zijn beleving wel gewenst was, niet onbetrouwbaar. De verdediging bepleit vrijspraak wegens gebrek aan bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Niet ter discussie staat dat verdachte seksueel contact heeft gehad met het slachtoffer, dat onder meer bestond uit het betasten van haar billen en het brengen van zijn penis in haar vagina. Verdachte heeft dat ook bekend. De vraag die moet worden beantwoord is of hiermee sprake is geweest van verkrachting of binnendringen van het lichaam terwijl iemand in staat van bewusteloosheid of lichamelijke onmacht verkeert.
Primair - verkrachting
Om tot een bewezenverklaring van verkrachting als bedoeld in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.) te kunnen komen dient vast komen te staan dat verdachte door geweld of andere feitelijkheden of door bedreiging met geweld of andere feitelijkheden, het slachtoffer heeft gedwongen om het seksueel contact te ondergaan.
Los van de vraag of de rechtbank de verklaring van het slachtoffer, dat het seksueel contact tegen haar wil heeft plaatsgevonden, geloofwaardig vindt, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte haar door geweld of bedreiging met geweld heeft gedwongen tot het ondergaan van dat seksueel contact. Hoewel de in de tenlastelegging weergegeven feitelijkheden door verdachte niet zijn weersproken, is de rechtbank van oordeel dat die feitelijkheden op zichzelf en in samenhang bezien geen dwangsituatie opleveren. Reeds daarom kan niet tot een bewezenverklaring worden gekomen van de ten laste gelegde verkrachting, zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
Subsidiair - seksueel binnendringen van een onmachtige
Voor een bewezenverklaring van artikel 243 Sr is vereist dat sprake is van het plegen van handelingen die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van iemand, van wie de dader weet dat diegene verkeert in een staat van bewusteloosheid, lichamelijke onmacht, dan wel lijdt aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens dat zij als gevolg daarvan niet of onvolkomen in staat is om ten aanzien van de seksuele handelingen:
- hetzij haar wil te bepalen;
- hetzij die wil kenbaar te maken;
- hetzij weerstand te bieden tegen die handelingen.
Uit de verklaring van het slachtoffer leidt de rechtbank onder meer af dat zij zich op enig moment verdoofd voelde en geen contact meer kon krijgen met iemand. Zij was niet meer
in staat om te lopen en te reageren. Verdachte sleepte haar naar zijn auto en zette haar op de achterbank. Verdachte trok haar broek en onderbroek naar beneden en ook die van zichzelf. Hij spreidde haar benen en stopte zijn penis in haar vagina. Het slachtoffer probeerde iets te zeggen, maar er kwam niets uit haar. Zij probeerde zich te bewegen, maar ook dat lukte haar niet. Na een aantal minuten stopte verdachte met het penetreren van haar vagina, kleedde hij haar en zichzelf weer aan en verliet hij de auto.
De rechtbank acht de verklaring van het slachtoffer over haar toestand geloofwaardig, nu
deze verklaring steun vindt in zowel de verklaring van verdachte als de door verdachte via Facebook Messenger verstuurde berichten naar [naam 2] . Een en ander wijst er ook voldoende op dat de passiviteit van het slachtoffer, zoals hierboven verwoord, voortvloeide uit een bij haar bestaande situatie van lichamelijke onmacht en dat verdachte dat ook wist. Verdachte heeft immers tijdens de zitting verklaard dat het erop leek alsof het slachtoffer de macht over haar benen verloor, waardoor zij niet meer in staat was zelf te lopen en hij haar zodanig moest ondersteunen dat hij dat slechts korte tijd vol heeft kunnen houden. Op 20-30 meter van hun bestemming stond de auto van verdachte waar hij haar op de achterbank heeft gelegd. Opvallend is ook dat een fysieke reactie van het slachtoffer richting verdachte uitbleef toen zij op de achterbank lag. Verdachte heeft tijdens de zitting immers verklaard dat hij haar en zichzelf (deels) heeft ontkleed en dat hij haar benen omhoog heeft gedaan en zijn penis in haar vagina heeft gedaan. Volgens verdachte kwam er vanuit het slachtoffer geen reactie toen het gebeurde en evenmin daarna. Hij nam op enig moment ook waar dat haar ogen gesloten waren, waarna hij haar weer heeft aangekleed en haar in de auto heeft achtergelaten. Dat het slachtoffer in een toestand van fysieke weerloosheid verkeerde en verdachte zich daarvan terdege bewust is geweest, leidt de rechtbank ook af uit het feit dat verdachte via Facebook Messenger naar [naam 2] heeft gestuurd, dat het slachtoffer niet bij zinnen was en dat het was alsof zij plotseling wegdreef. Voor de geloofwaardigheid van de verklaring van het slachtoffer, neemt de rechtbank ook in aanmerking dat [getuige 2] heeft verklaard over haar emotionele toestand kort na het incident. [getuige 2] trof het slachtoffer huilend aan voor de deur van de woning. Overigens is de rechtbank van oordeel dat, ook al zou zij een bepaald signaal hebben afgegeven richting verdachte, zoals hij heeft beweerd, hij vanwege haar toestand, die hem niet is ontgaan, de handelingen niet bij haar had mogen verrichten.
Op grond van de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de bijlage acht de rechtbank derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 4 oktober 2020 te Tilburg met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer] in staat van lichamelijke onmacht verkeerde, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , namelijk het betasten van de billen van die [slachtoffer] en het brengen van zijn penis in haar vagina.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte ter zake van het door hem primair bewezen geachte feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit komt, bepleit de verdediging aan verdachte een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist. De verdediging verwijst in dit verband naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 augustus 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:5842) in een soortgelijke zaak, waarbij een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, aan de verdachte is opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft seksuele handelingen verricht bij het slachtoffer van wie hij wist dat ze in staat van lichamelijke onmacht verkeerde. Hij heeft onder meer haar vagina gepenetreerd met zijn penis en haar billen betast. Met zijn handelen heeft verdachte de lichamelijke en seksuele integriteit van het slachtoffer op grove wijze geschonden. Slachtoffers van dergelijke feiten ondervinden daar vaak nog lang nadelige gevolgen van. Dat geldt ook voor het slachtoffer in deze zaak, zoals ook blijkt uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring. Daaruit blijkt immers dat het slachtoffer, na het verstrijken van inmiddels ruim twee jaar, nog altijd veel last ondervindt van het handelen van verdachte destijds. Verdachte heeft daar op geen enkele manier rekening mee gehouden en heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen seksuele verlangens.
Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat alleen een gevangenisstraf een passende sanctie is.
Op grond van de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) wordt voor een verkrachting een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden gehanteerd. De wetgever heeft echter voor het seksueel binnendringen in de zin van artikel 243 Sr een wettelijk strafmaximum opgenomen, dat een derde lager is dan het wettelijk strafmaximum voor verkrachting. Daarom zal de rechtbank in deze zaak een lager uitgangspunt hanteren.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het blanco strafblad van verdachte.
Hoewel verdachte pas vanaf 22 oktober 2021 in Nederland formeel in voorlopige hechtenis is genomen, heeft verdachte feitelijk veel langer vastgezeten. Op grond van een Europees aanhoudingsbevel is hij immers op 1 augustus 2021 aangehouden in Duitsland en aldaar in detentie genomen. Vervolgens is hij pas op 22 oktober 2021 door Duitsland overgeleverd aan Nederland. Daarom zal de rechtbank met deze volledige termijn rekening houden.
Nu de rechtbank tot een mindere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, zal de rechtbank, in afwijking van de strafeis en het voorgaande in aanmerking genomen, aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 584 dagen met aftrek van de tijd die verdachte zowel in Duitsland als in Nederland in detentie/voorarrest heeft doorgebracht.
Hoewel de rechtbank de indruk heeft gekregen dat verdachte heeft ingezien dat hij onjuist heeft gehandeld en het niet nog eens zal doen, zal de rechtbank daarvan een deel van 180 dagen voorwaardelijk opleggen als stok achter de deur met een proeftijd van twee jaar.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 10.000,00, bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde partij gevorderde schade is slechts summier onderbouwd. De benadeelde heeft aangevoerd dat zij angstklachten heeft en niet meer onbezorgd in het leven staat als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Door haar raadsvrouw is verder volstaan met een verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 december 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7706), waarbij voor de bepaling van een redelijk bedrag aan immateriële schade is gekeken naar wat er in soortgelijke zaken wordt toegekend en naar de specifieke gevolgen voor de benadeelde partij. Op basis daarvan is in die zaak een immateriële schadevergoeding toegewezen van € 10.000,00.
De raadsman van verdachte voert verweer en stelt dat de zaak waarnaar wordt verwezen niet vergelijkbaar is met de onderhavige zaak. Onder verwijzing naar de reeds door de raadsman aangehaalde uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 augustus 2018, wordt verzocht om de toe te kennen immateriële schadevergoeding te matigen tot € 4.000,00.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige (psychische) gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Met de raadsman van verdachte is de rechtbank voorts van oordeel dat de zaak waarnaar door de benadeelde partij is verwezen op onderdelen een andere casus betreft. Hoewel de rechtbank niet twijfelt aan de gevolgen voor het slachtoffer, zijn die specifieke gevolgen niet met stukken onderbouwd. Daarom acht de rechtbank toewijzing van een vergoeding van € 4.000,00 billijk. Door de raadsvrouw van de benadeelde partij is de door de raadsman verdachte verzochte matiging tot dit bedrag ook niet weersproken.
Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal voorts de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij
niet betaling gijzeling kan worden toegepast.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 4 oktober 2020.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 243 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
subsidiair:met iemand van wie hij weet dat zij in staat van lichamelijke onmacht
verkeert, handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van
het lichaam;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 584 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het
voorwaardelijke deelvan de straf
niet ten uitvoerwordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat
de tijddie verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak
in zowel Duitsland als in Nederlandin
detentie/voorarrestheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 4.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 oktober 2020 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van haar vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 4.000,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 oktober 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 50 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Gillesse, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en
mr. R.H.M. Pooyé, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 februari 2023.