ECLI:NL:RBAMS:2018:5842

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2018
Publicatiedatum
13 augustus 2018
Zaaknummer
13/654034-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting met geweld en andere feitelijkheden in Amsterdam

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 10 augustus 2018 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 22 januari 2017, waarbij de verdachte de aangeefster zou hebben gedwongen tot seksuele handelingen. Tijdens de zitting op 27 juli 2018 was de verdachte aanwezig en werd de vordering van de officier van justitie, mr. R.A. Bosman, besproken, evenals de verdediging door mr. S.M. Hof. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als geloofwaardig beoordeeld, ondersteund door bewijs uit chatgesprekken en getuigenverklaringen. De verdachte heeft ontkend en gepleit voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster voldoende steun vonden in ander bewijs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting, waarbij hij de aangeefster in haar woning heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de aangeefster, die zowel materiële als immateriële schade heeft geleden door het delict. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, waaronder een meldplicht en een behandelverplichting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654034-17
Datum uitspraak: 10 augustus 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 juli 2018. Verdachte was daarbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.A. Bosman, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
verkrachting (primair) op 22 januari 2017 doordat hij [aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam dan wel aanranding (subsidiair) doordat hij [aangeefster] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen.
De precieze tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het primaire feit dient te worden bewezen waarbij waarde moet worden gehecht aan de verklaring van aangeefster. Deze verklaring is geloofwaardig en vindt steun in de verklaring van verdachte die hij bij de politie heeft afgelegd. Verdachte verklaart immers dat hij zijn piemel tegen en tussen de billen van aangeefster heeft gelegd en dat hij voelde dat ze vochtig was. Als van deze verklaring wordt uitgegaan dan is tenminste sprake geweest van een begin van binnendringen. Uit jurisprudentie volgt namelijk dat als een penis zich tussen de grote en kleine schaamlippen bevindt, dit kan worden beschouwd als juridisch binnendringen. Wat daar ook van zij, aangeefster heeft verklaard dat dieper is gepenetreerd en zij is degene die dat het beste kan hebben gevoeld. Uit het dossier blijkt voorts dat geen sprake was van vrijwilligheid aan de kant van aangeefster. Zij heeft verklaard dat zij meerdere keren heeft aangegeven dat ze niet wilde en dat verdachte naar huis moest gaan. Deze verklaring wordt ondersteund door chatgesprekken met verdachte die zich in het dossier bevinden en waaruit onder andere blijkt dat verdachte aan aangeefster heeft aangegeven dat hij zich meer had moeten inhouden bij haar thuis, en tevens chatgesprekken met vriendinnen tegen wie aangeefster het verhaal heeft verteld.
Al met al kan worden bewezen dat aangeefster is verkracht. Haar aangifte wordt voldoende ondersteund door de chatgesprekken en de verklaring van verdachte. Artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is bij zedenzaken in mindere mate aan de orde en bovendien geldt niet dat voor ieder onderdeel van de tenlastelegging dubbele bevestiging is vereist. De verklaring van aangeefster is voldoende ingebed in de context. Steunbewijs kan tevens worden gevonden in haar emoties en gedragsveranderingen na het gebeuren, zoals geconstateerd door verschillende getuigen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Primair dient verdachte integraal te worden vrijgesproken nu het bewijsminimum ten aanzien van de dwang en het opzet niet wordt gehaald. Immers is er naast de aangifte geen steunbewijs in het dossier. Dit kan ook niet worden gevonden in de getuigenverklaringen nu deze niet specifiek genoeg zijn omtrent de verkrachting dan wel aanranding en alleen ondersteunen wat aangeefster hen heeft verteld. Ook kan enige bevestiging van hetgeen aangeefster heeft verklaard niet worden gevonden in de WhatsApp gesprekken nu uit niets blijkt dat aangeefster tegen haar wil handelingen heeft ondergaan.
Subsidiair dient verdachte integraal te worden vrijgesproken van de verkrachting wegens het ontbreken van bewijs voor het bestanddeel ‘binnendringen in het lichaam’. Verdachte ontkent dit en heeft verklaard dat hij met toestemming van aangeefster zijn penis tegen haar vagina heeft gelegd. Het enkel aanraken van een uitwendig geslachtsorgaan kan niet zonder meer als seksueel binnendringen worden gekwalificeerd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen, is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting. Zij overweegt daartoe het volgende.
In de nacht van 21 januari op 22 januari 2017 zijn aangeefster en een vriendin gaan stappen in Amsterdam. De stapavond begon in [locatie 1] op het Leidseplein, waar zij de voor hen bekende verdachte en een vriend van hem ontmoetten. Verdachte en aangeefster trokken naar elkaar toe en hebben daar een gezellige avond gehad, er werd gedanst en gezoend. De avond verplaatste zich naar [locatie 2] op het Rembrandtplein en ook daar werd met elkaar gedanst en gezoend. Toen de avond ten einde kwam, heeft verdachte aangeefster op de scooter naar huis gebracht. Eenmaal bij haar woning is verdachte met aangeefster mee naar binnen gegaan. In de woonkamer werd het gedrag van verdachte opdringeriger. Verdachte betastte het lichaam van aangeefster, trok haar bij hem op schoot, zoende haar, en hoewel aangeefster toen (voor de eerste keer) aangaf dat ze dit niet wilde en moe was en wilde gaan slapen, heeft verdachte hier nog geen strafbare grens overschreden. Verdachte is immers gestopt en stond op het punt om te vertrekken. Voor zover deze handelingen die in de woonkamer hebben plaatsgevonden in de tenlastelegging zijn opgenomen, wordt verdachte daarvan dus vrijgesproken.
De twee verplaatsten zich vervolgens naar de gang waar het handelen van verdachte wel de strafrechtelijke grens heeft overschreden. Hiervoor gaat de rechtbank uit van de verklaring van aangeefster die zij bij de politie heeft afgelegd. Hieruit blijkt dat verdachte aangeefster in de gang met haar gezicht van zich af tegen een tafeltje heeft geduwd waarbij hij haar armen stevig vasthield zodat zij niet goed meer kon bewegen. Hij heeft zijn broek open gemaakt en stotende bewegingen met zijn onderlichaam gemaakt tegen het onderlichaam van aangeefster. Aangeefster heeft laten merken dat ze dit niet wilde. Verdachte ging hieraan voorbij en trok het jurkje van aangeefster omhoog en haar panty en slip naar beneden, en ondanks dat aangeefster ook hier liet blijken dat ze het niet wilde - ze hield immers haar panty vast - ging verdachte door waarmee hij bezig was. Hij maakte zijn broek los waarna hij meerdere keren zijn ontblote, harde penis in haar vagina heeft geduwd. Tussendoor heeft zij hem een keer van zich afgeduwd waarna hij haar stevig bij haar armen pakte en nogmaals heeft gepenetreerd.
De rechtbank is van oordeel dat haar verklaring betrouwbaar is. Aangeefster verklaart consistent en gedetailleerd en haar verklaring wordt in voldoende mate ondersteund door ander bewijsmateriaal. Als uitgangspunt geldt dat ingevolge het tweede lid van artikel 342 Sv – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Een bijzondere situatie geldt in zedenzaken waarin in de eerste plaats vaak steunbewijs ontbreekt voor de verklaringen van de aangeefster omtrent het misbruik. Dat hoeft niet aan een bewezenverklaring in de weg te staan, mits de verklaringen op bepaalde punten bevestiging vinden in overige bewijsmiddelen. Er mag dan geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband tussen het overige gebruikte bewijsmateriaal en de verklaring van de aangeefster.
De Hoge Raad oordeelt in zedenzaken waarin geen direct steunbewijs is voor het misbruik, dat waarnemingen van (emotioneel) gedrag van een aangever/aangeefster dat wordt toegeschreven aan het misdrijf die direct, of kort, na het misdrijf worden gedaan, in beginsel niet in een te ver verwijderd verband staan tot het overige bewijs om de vereiste steun aan de verklaring van de aangever/aangeefster te bieden.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster in deze zaak niet op zichzelf staat. De rechtbank is namelijk van oordeel dat deze in voldoende mate wordt ondersteund door de getuigenverklaringen. Drie vrienden van aangeefster hebben kort na het incident, een dag dan wel twee dagen later, van aangeefster gehoord wat er is gebeurd. Meteen werd aan hen verteld dat zij was verkracht door verdachte. Dat aan hen niet in detail is verteld wat er wanneer en in welke volgorde heeft plaatsgevonden, is niet van belang nu wel blijkt van de kern van het verwijt. Niet alleen verklaren deze getuigen wat zij van aangeefster hebben gehoord, zij vertellen ook dat zij bij aangeefster direct veel emoties en gedragsveranderingen waarnamen. Aangeefster at niet meer, was aan het vechten om niet in huilen uit te barstte en kon zich niet meer concentreren.
Ook wordt haar verklaring in voldoende mate bevestigd door de verklaring van verdachte die heeft aangegeven dat hij in de gang bij het kastje meerdere keren zijn penis tegen de vagina van aangeefster heeft aan gehouden nadat hij aan aangeefster had gevraagd of hij ‘hem er alleen even tegenaan mocht houden.’
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij voelde dat ze nat was en daaruit opmaakte dat ze wel wilde. Dat met instemming van aangeefster seksueel contact heeft plaatsgevonden acht de rechtbank op grond van al het voorgaande niet aannemelijk. De rechtbank wordt in haar overtuiging gesterkt door het chatcontact dat heeft plaatsgevonden tussen verdachte en aangeefster waarin verdachte onder meer aangeeft: ‘
Bij jou thuis had ik me denk ik meer moeten inhouden maar je maakte me zo opgewonden.' Dit geldt ook voor de opmerking die verdachte die avond bij het verlaten van de woning heeft gemaakt richting aangeefster, namelijk:
‘Dus eigenlijk heb ik jou net verkracht.’ Deze opmerkingen passen niet in de context die verdachte schetst (ook niet in het licht van een al hangende verkrachtingszaak), namelijk dat fijn en vrijwillig seksueel contact zou hebben plaatsgevonden.
Op grond van al het voorgaande acht de rechtbank dus bewezen dat aangeefster meermalen is gepenetreerd door verdachte, en niet zoals hij zelf heeft verklaard dat slechts sprake was van aanraking van de vagina.
Omdat aangeefster pas bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat niet alleen sprake was van penetratie maar ook van vingeren, en verdachte dit laatste heeft ontkend, spreekt de rechtbank verdachte hiervan vrij omdat voor dit onderdeel geen (indirect) steunbewijs voorhanden is.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het primaire feit:
op 22 januari 2017 te Amsterdam door geweld en andere feitelijkheden [aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte zijn penis in de vagina van voornoemde [aangeefster] geduwd en bestaande dat geweld en andere feitelijkheden hierin dat hij, verdachte,
- voornoemde [aangeefster] onverhoeds heeft vastgepakt en haar met haar gezicht van zich af tegen een tafeltje heeft geduwd, waarbij hij voornoemde [aangeefster] bij haar handen heeft vastgepakt en gehouden en zijn arm om haar heen heeft geslagen en vervolgens met zijn onderlichaam stotende bewegingen tegen het onderlichaam van voornoemde [aangeefster] heeft gemaakt en
- terwijl hij, verdachte, achter voornoemde [aangeefster] stond, meermalen haar jurkje omhoog heeft getrokken en beide handen van voornoemde [aangeefster] voor zich op de tafel heeft geduwd, waarbij hij, verdachte, meermalen rijdende en/of stotende bewegingen heeft gemaakt tegen het lichaam van voornoemde [aangeefster] en
- vervolgens de panty en string van voornoemde [aangeefster] omlaag heeft getrokken en
- vervolgens zijn broek heeft losgemaakt en omlaag heeft laten zakken en zijn penis tegen de billen en benen van voornoemde [aangeefster] heeft gehouden en
- zijn penis tussen de vagina van voornoemde [aangeefster] heeft geduwd en
- vervolgens meermalen zijn penis in de vagina van voornoemde [aangeefster] heeft geduwd/gebracht en voornoemde [aangeefster] nogmaals stevig heeft vastgepakt en haar tegen de tafel geduwd en
- terwijl voornoemde [aangeefster] heeft geprobeerd verdachte van zich af te krijgen en/of te duwen en/of zich los te maken uit zijn greep en/of heeft proberen te voorkomen dat verdachte haar kleding uit zou doen en/of haar kleding weer geprobeerd heeft aan te trekken en meermalen tegen verdachte heeft gezegd dat zij het niet wilde en dat hij op moest houden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Motivering van de straf en de maatregel

5.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd en deze dienen dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de strafmaat geen standpunt ingenomen.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Wat begon als een gezellige avond in een nachtclub met verdachte, eindigde voor het slachtoffer in een nachtmerrie toen zij in haar eigen woning door verdachte werd verkracht. Verdachte heeft zich hierbij kennelijk enkel laten leiden door zijn eigen seksuele behoeften en geenszins rekening gehouden met de gevolgen van zijn gedragingen voor het slachtoffer. Door aldus te handelen heeft verdachte grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Ook heeft hij op ernstige wijze het vertrouwen dat het slachtoffer in hem had, geschaad. Het slachtoffer heeft, zoals is gebleken uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring, psychisch nadelige gevolgen ondervonden – en nog steeds - van wat verdachte haar heeft aangedaan. Gebleken is dat het slachtoffer als gevolg van deze gebeurtenis EMDR therapie heeft gevolgd en lijdt aan PTSS. Daarnaast is zij verhuisd omdat de woning haar deed herinneren aan deze verschrikkelijk nare gebeurtenis. Delicten als onderhavige, gepleegd in een eigen woning, bij uitstek de plek waar je je veilig moet kunnen voelen, dragen een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengen in het algemeen bij burgers gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Uit het strafblad van verdachte van 5 juli 2018 blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 14 juni 2017. Hieruit blijkt dat het recidiverisico wordt ingeschat als matig. Een gebrekkige impulsbeheersing heeft ten grondslag gelegen aan het delictgedrag. De wijze waarop verdachte over seks praat, zijn weinig empathische vermogen en beperkte probleembesef zijn redenen voor zorg.
Geadviseerd wordt om een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, een behandeling bij De Waag en een contactverbod met aangeefster. De rechtbank maakt dit advies tot de hare en zal deze bijzondere voorwaarden aan een voorwaardelijk strafdeel verbinden.
Deze bijzondere voorwaarden zullen niet -zoals door de officier van justitie gevorderd – dadelijk uitvoerbaar worden verklaard nu niet is voldaan aan de vereisten die artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht stelt. Verdachte is immers al 1,5 jaar geschorst en is niet gerecidiveerd. Dat betekent dat geen sprake is van een situatie waarin er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf, gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam, zal begaan.
Op verkrachting wordt volgens de oriëntatiepunten van rechtbanken een gevangenisstraf gesteld van 24 maanden. De rechtbank ziet echter in de aard van de verkrachting redenen om hiervan in het voordeel van verdachte af te wijken. Hoewel verdachte weinig probleembesef en inzicht lijkt te hebben in de ernst van zijn dwingende en grensoverschrijdende gedrag – wat zorgwekkend is - was het strafwaardige handelen van verdachte van korte duur, waarbij geen ernstige mate van geweld is gebruikt. Om die reden, en kijkend naar vergelijkbare zaken, is de rechtbank van oordeel dat een lagere gevangenisstraf meer passend is, waarvan een fors deel voorwaardelijk wordt opgelegd zodat verdachte in de vorm van een bijzondere voorwaarde middels behandeling kan werken aan zijn problematiek. Het is ook vanwege die problematiek dat de rechtbank een langere proeftijd geboden acht.

6.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [aangeefster] vordert € 1.592,66 aan materiële schadevergoeding en
€ 12.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank voor wat betreft de gevorderde materiële schade voldoende onderbouwd en niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, 22 januari 2017, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding komt het de rechtbank voor een deel gegrond voor, namelijk voor het deel dat door stukken voldoende is onderbouwd. De zaak waarnaar wordt verwezen is gelet op de mate van geweld niet vergelijkbaar met deze zaak. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij daarom recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van deze immateriële schade. De rechtbank schat deze vergoeding op € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, 22 januari 2017, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voor het overige is de benadeelde partij niet in ontvankelijk in haar vordering.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [aangeefster] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd, aangezien verdachte jegens het slachtoffer, naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 4.092,66, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, 22 januari 2017, tot aan de dag van de algehele voldoening.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het primaire feit:
verkrachting.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 6 (zes) maanden van deze gevangenisstraf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast.
Stelt als
algemene voorwaardendat de veroordeelde
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich na de oproep van de reclassering meldt bij Reclassering Nederland op het volgende adres: Wibautstraat 12 te Amsterdam. Hierna moet hij zich gedurende de door de reclassering bepaalde perioden blijven melden zo frequent als de reclassering nodig acht. Veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft. Dit betekent dat de toezichthouder hem opdrachten geeft die betrekking hebben op zijn dagelijks leven;
- wordt verplicht om zich te laten behandelen bij De Waag of een soortgelijke ambulante forensische zorginstelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van ie behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- wordt verboden contact te (laten) leggen met de aangeefster in deze zaak, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van
[aangeefster]toe tot € 4.066,92 (vierduizendzessenzestig euro en tweeënnegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 22 januari 2017, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster] aan de Staat € 4.066,92 (vierduizendzessenzestig euro en tweeënnegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 22 januari 2017, tot aan de dag van de algehele voldoening en bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 50 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Voor het overige is de benadeelde partij niet in ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.H.J. Evers, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en E.G. Fels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.S. Janse van Mantgem en A.D.N. Tool, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 augustus 2018.
Bijlage