ECLI:NL:RBAMS:2021:7706

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 december 2021
Publicatiedatum
30 december 2021
Zaaknummer
13-254913-21 (A) en 13-323420-21 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting van vriendin na seksfeest met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 29 december 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting en het bezit van kinder- en dierenporno. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 4 juli 2021, waarbij de verdachte de aangeefster, zijn vriendin, na een seksfeest in een auto naar een afgelegen plek reed. Daar zou hij haar hebben geslagen, uit de auto getrokken en verkracht. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door forensisch bewijs, waaronder letsel en een grasspriet die in haar vagina werd aangetroffen. De verdachte ontkende de verkrachting en stelde dat er sprake was van wederzijdse instemming, maar de rechtbank oordeelde dat het bewijs voor verkrachting overtuigend was.

In zaak B, die betrekking had op het bezit van kinder- en dierenporno, werd de verdachte vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte opzettelijk dit materiaal in zijn bezit had, aangezien hij verklaarde niet te hebben geweten dat het op zijn telefoon stond en dat het mogelijk om bijvangst ging.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van €10.952,18 aan de benadeelde partij, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van de verkrachting en de impact op de aangeefster, die door het geweld en de omstandigheden van de daad in een kwetsbare positie was gebracht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13-254913-21 (A) en 13-323420-21 (B) (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 29 december 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
wonende op het adres [adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 december 2021. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.C. Kramer en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. W.J. Morra, en de benadeelde partij [benadeelde partij] en haar raadsvrouw, mr. M.M.P.M. Lousberg, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft de zaken op de zitting gevoegd. Deze zaken worden hierna als zaak A en zaak B aangeduid.

2.De beschuldiging

Verdachte wordt na wijziging van de tenlastelegging op de zitting kort gezegd beschuldigd van:
Zaak A:
Verkrachting van [benadeelde partij] op 4 juli 2021. Als dit niet kan worden bewezen dan wordt verdachte beschuldigd van mishandeling van [benadeelde partij] op die datum.
Zaak B:
Het opzettelijk in bezit hebben van kinderporno (feit 1) en dierenporno (feit 2) op 20 september 2021.
De tenlastelegging staat in bijlage 1.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de verkrachting kan worden bewezen op basis van de aangifte, het informatieve gesprek met aangeefster, haar aanvullende verklaring, de getuigenverklaring van haar vriend, het proces-verbaal van bevindingen van het onderzoek op de plaats delict, de letselbeschrijving en de verklaringen van verdachte, voor zover hij erkent dat hij met aangeefster op de plaats delict is geweest en er met haar een worsteling heeft plaatsgevonden. Ook het bezit van kinder- en dierenporno kan worden bewezen. Verdachte heeft bij de politie en op de zitting verklaard dat hij heeft gezocht naar tienerporno. Hij heeft hierbij het woord ‘teen’ genoemd.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van verkrachting. Bewijs voor het seksueel binnendringen ontbreekt. Verdachte en aangeefster [benadeelde partij] hebben beiden verklaard dat ze eerder op de avond seks met wederzijdse instemming hebben gehad. De verklaringen van [benadeelde partij] zijn niet overtuigend. Bij haar eerste gesprek met de politie heeft [benadeelde partij] het hele stuk dat zij geprobeerd heeft met de auto van verdachte weg te rijden weggelaten. Bij haar aangifte heeft zij aantekeningen meegebracht die zij als een soort van reconstructie lijkt te hebben gebruikt. Mogelijk heeft de door haar gebruikte combinatie van wodka en wiet voorafgaand aan het incident zowel haar beleving toen als haar herinnering achteraf aangetast. Zowel [benadeelde partij] als verdachte hebben verklaard dat er een worsteling was en dat zij samen in het gras zijn beland. [benadeelde partij] was nauwelijks gekleed. De aangetroffen grasspriet in haar vagina is eerder daarmee in verband te brengen dan met seks. De grasspriet biedt dus geen overtuigend (steun)bewijs voor seks, laat staan voor seks onder dwang. Het tijdsverloop dat op basis van de camerabeelden is vast te stellen past goed bij de verklaring van verdachte en niet bij die van aangeefster. In het 112-gesprek zegt [benadeelde partij] dat verdachte uiteindelijk weg reed zonder dat het is gebeurd. Al het bewijs komt uit één bron.
Ook van zaak B moet verdachte worden vrijgesproken. Verdachte heeft niet met opzet kinder- dan wel dierenpornografische afbeeldingen gedownload.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verkrachting (zaak A)
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte [benadeelde partij] heeft verkracht.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II de volgende feiten vast.
[benadeelde partij] heeft verklaard dat verdachte, toen zij na een feest vanuit Rotterdam in de nacht in de auto naar Amsterdam waren gereden, haar in de auto tegen het gezicht sloeg, dat verdachte niet de afslag naar haar huis toe nam, maar naar een duister gebied reed en dat verdachte tegen haar zei dat hij haar ging verkrachten. Verdachte trok haar vervolgens uit de auto, waardoor ze viel. Verdachte trok haar aan haar haren naar de passagierszijde, waarna hij haar een dreun op haar borst gaf en haar op haar rug in het gras gooide. Daarna hield verdachte aangeefster op de grond tegen met een arm naar beneden gedrukt en geknield met zijn benen over haar benen heen. Hij schoof haar rokje weg en ging met zijn penis in haar vagina. Hij stootte vijf keer. Aangeefster heeft verklaard dat zij een soort van verlamd was en op enig moment niet meer kon terugvechten en het verzet heeft opgegeven. Getuige [getuige] heeft verklaard dat [benadeelde partij] hem die nacht heeft gebeld, overstuur was als een klein kind en vertelde dat zij in elkaar was geslagen en verkracht. Toen hij daarna ter plaatste kwam heeft hij verklaard dat hij zag dat haar kleding was gescheurd en dat zij een ontredderde indruk maakte. De forensisch arts heeft letsel bij aangeefster geconstateerd: een kale plek op haar hoofd, plukken los haar, verkleuringen van haar bovenarm, krassen op haar bil en krassen op haar borst. Aan de binnenzijde van haar kleine schaamlippen is een grasspriet gevonden. Het is volgens de forensisch arts zeer waarschijnlijk dat die op de onderzochte locatie in het lichaam van aangeefster terecht is gekomen. Bij onderzoek door de tandarts bleek een tand te zijn afgebroken.
Verdachte heeft ontkend dat hij aangeefster heeft verkracht. Hij heeft verklaard dat hij haar uit de auto heeft getrokken, dat er worstelingen in het gras hebben plaatsgevonden, waarbij mogelijk een deel van het letsel bij aangeefster is ontstaan.
De rechtbank vindt de verklaringen van aangeefster betrouwbaar. Ze zijn gedetailleerd, consistent en worden ondersteund door de letselverklaring en het aantreffen van de grasspriet. De verklaring van verdachte vindt de rechtbank niet geloofwaardig. Hij heeft wisselend verklaard over de reden van het rijden naar een afgelegen plek en over het daar nog proberen seks te hebben met aangeefster. Bovendien biedt het scenario van verdachte geen verklaring voor het aantreffen van de grasspriet aan de binnenkant van de kleine schaamlippen. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van de verklaring van aangeefster.
Het aantreffen van de grasspriet aan de binnenzijde van de schaamlippen vindt de rechtbank ondersteunend voor het seksueel binnendringen op de afgelegen plek in het gras. Dat dat binnendringen onder dwang van het door verdachte gebruikte geweld gebeurde, blijkt uit het feit dat verdachte heeft gezegd dat hij aangeefster ging verkrachten, uit het daarna toegepaste geweld waaronder het tegen de grond houden van aangeefster voor en tijdens de penetratie en uit de verklaring van aangeefster dat zij zich niet meer kon verzetten.
Bezit van kinder- en dierenporno (zaak B)
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte opzettelijk kinderporno en dierenporno in zijn bezit had. Dat het gaat om materiaal met kinder- en dierenpornografisch karakter en dat dit op de telefoon van verdachte is aangetroffen staat niet ter discussie. Om te bewijzen dat verdachte dit materiaal opzettelijk in zijn bezit had, moet de rechtbank kunnen vaststellen dat hij wist dat het materiaal op zijn telefoon stond en dat hij er over kon beschikken.
Verdachte heeft verklaard in meerdere chatgroepen te zitten, waarin honderden berichten worden gestuurd en bestanden worden gedeeld. Hij controleerde niet elk afzonderlijk bericht. Hij ontkent dat hij heeft gezocht naar kinderporno en dierenporno en heeft verklaard niet te hebben geweten dat het materiaal op zijn telefoon stond.
Het in verhouding zeer beperkte aantal kinderpornografische beelden dat is aangetroffen duidt op mogelijke bijvangst die onbedoeld door verdachte is gedownload. De politie schrijft hierover dat de hoeveelheid foto's van kinderporno niet meer dan een drietal foto's bedraagt – ter vergelijking: in andere zaken ziet de rechtbank veelvuldig tienduizenden of honderdduizenden foto’s – en dat kinderporno geen onderwerp lijkt waar verdachte op gefocust is.
Ook ten aanzien van de dierenporno is er een contra-indicatie voor het opzet op bezit. Ook dit is een onderwerp dat niet de interesse van de verdachte lijkt te weerspiegelen. Omdat het dossier geen informatie geeft over waar in de telefoon van verdachte het materiaal is aangetroffen, bijvoorbeeld in welke bestandsmap, kan de rechtbank niet vaststellen of verdachte bewust hiernaar heeft gezocht of überhaupt wist dat het op zijn telefoon stond. De rechtbank ziet gelet op al deze omstandigheden en het gebrek aan overig bewijs geen reden om aan de verklaring van verdachte te twijfelen en acht deze op dit punt geloofwaardig. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het opzettelijk bezitten van kinder- en dierenporno.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
zaak A, primair:
op 4 juli 2021 te Amsterdam door geweld [benadeelde partij] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij] , hebbende verdachte zijn penis in de vagina van die [benadeelde partij] gebracht en bestaande dat geweld hierin dat verdachte,
- die [benadeelde partij] tegen het gezicht en het lichaam heeft geslagen
- die [benadeelde partij] met kracht uit een auto heeft getrokken,
- die [benadeelde partij] tegen de grond heeft gegooid,
- die [benadeelde partij] aan de haren over de grond heeft getrokken en
- de kleding van die [benadeelde partij] kapot heeft getrokken.

5.De motivering van de straf

5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Hieraan moet een proeftijd van twee jaar worden verbonden. Het reclasseringstoezicht kan veranderen of worden beëindigd wanneer de reclassering dat verstandig vindt. Ook heeft de officier van justitie verzocht een contactverbod met aangeefster op te leggen.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om in verband met de nasleep die een veroordeling voor verkrachting kan hebben een zo symbolisch mogelijke straf op te leggen.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dat is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van een vrouw waarmee hij een seksuele relatie had. Hij heeft haar naar een donkere, afgelegen plek gereden, gezegd dat hij haar ging verkrachten en haar daarmee in een zeer beangstigende en bedreigende situatie gebracht. Aangeefster was door het geweld dat verdachte vervolgens tegen haar gebruikte weerloos. Uit de verklaringen van aangeefster blijkt hoe bang zij is geweest in en buiten de auto en op het moment van de verkrachting. Verdachte heeft aangeefster na de gewelddadige verkrachting midden in de nacht alleen achtergelaten op die plek, terwijl aangeefster nauwelijks kleding aan had. Verdachte heeft met zijn handelen meerdere grenzen ruim overschreden. Toen aangeefster duidelijk aangaf naar huis te willen ging verdachte al over haar grenzen door haar tegen haar zin naar een andere plek te brengen. Hij heeft vervolgens op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van aangeefster. Verdachte heeft zijn eigen behoeften en verlangens boven de belangen van aangeefster geplaatst. Dit alles terwijl aangeefster vertrouwen had in verdachte. Door de ontkenning van verdachte blijft het voor de rechtbank en aangeefster gissen waarom hij tot deze daad is gekomen. Hoewel alle fysieke verwondingen zonder littekens zijn genezen heeft de verkrachting voor aangeefster ernstige gevolgen gehad, zoals blijkt uit de slachtofferverklaring die zij op de zitting heeft voorgedragen. Aangeefster staat niet meer onbezorgd in het leven. Zij is door de verkrachting cynisch en wantrouwend geworden en moet leren zichzelf en anderen weer te vertrouwen. Aangeefster is hiervoor onder behandeling.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de oriëntatiepunten die de rechtbanken onderling hebben gemaakt over strafoplegging. Voor een verkrachting is het uitgangspunt een gevangenisstraf van 24 maanden.
De rechtbank vindt het door verdachte gebruikte geweld en de kwetsbare positie waarin hij aangeefster heeft gebracht, door haar naar een donkere, afgelegen plek te brengen en haar daar schaars gekleed achter te laten, strafverzwarend. De rechtbank vindt daarom in dit geval een gevangenisstraf van 30 maanden als uitgangspunt passend. Om de kans op herhaling in de toekomst zoveel mogelijk in te perken ziet de rechtbank aanleiding een deel van 15 maanden voorwaardelijk op te leggen. Alhoewel de reclassering het risico op herhaling laag inschat, maakt de rechtbank zich zorgen over het grensoverschrijdend gedrag dat verdachte schijnbaar zonder enige aanleiding heeft laten zien. De rechtbank vindt het daarom nodig dat verdachte een behandeling krijgt waarbij aandacht wordt besteed aan het voorkomen van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag in de toekomst. Een contactverbod met aangeefster vindt de rechtbank niet noodzakelijk.

6.Het beslag

Onder verdachte is een telefoon in beslag genomen. Omdat hierop kinderpornografisch en dierenpornografisch materiaal is aangetroffen wordt de telefoon onttrokken aan het verkeer. Het aangetroffen materiaal is in strijd met de wet en het algemeen belang.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 3.952,18 aan vergoeding van materiële schade en € 20.000,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente. De officier van justitie vindt dat aan materiële schade 952,18 kan worden toegewezen en de immateriële schade voor het gehele gevorderde bedrag. De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt naar aanleiding van de vordering. De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft verzocht de vordering in zijn geheel toe te wijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de benadeelde partij door de bewezenverklaarde verkrachting rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft toegebracht.
De materiële schade is naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het bedrag van € 952,18 voldoende onderbouwd. De vordering wordt voor dat bedrag toegewezen. In het deel van de vordering dat ziet op toekomstige medische kosten en reiskosten wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. Voor de bepaling van een redelijk bedrag aan immateriële schadevergoeding heeft de rechtbank gekeken naar wat in soortgelijke zaken wordt toegekend en naar de gevolgen die de verkrachting specifiek voor de benadeelde partij heeft gehad. Op basis daarvan wordt de immateriële schadevergoeding op dit moment gesteld op
€ 10.000,-. In het overige immateriële deel van de vordering wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. Zij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanhangig maken. Beide bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juli 2021. De rechtbank legt ook de schadevergoedingsmaatregel op.

8.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36d, 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B onder 1 en 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A primair tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Verkrachting
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
15 (vijftien) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2(
twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt alsalgemene voorwaarden:
Veroordeelde maakt zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig aan een strafbaar feit;
Veroordeelde verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of biedt een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan;
Veroordeelde verleent medewerking aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt alsbijzondere voorwaarden:
1. Meldplicht bij reclassering
Verdachte meldt zich binnen 3 dagen na ingang van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres [locatie reclassering] en blijft zich daar melden zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte werkt mee aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken.
2. Ambulante behandeling
Verdachte werkt mee aan diagnostiek en de eventueel daaropvolgende behandeling, gericht op de behandeling van grensoverschrijdend seksueel gedrag. Verdachte laat zich, als de reclassering dat naar aanleiding van de diagnostiek nodig vindt, behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van:
Telefoontoestel (omschrijving: G6125210, Zwart, merk: Motorola)
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 10.952,18 (tienduizendnegenhonderdtweeënvijftig euro en achttien cent)en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij,
[benadeelde partij], van dit bedrag, bestaande uit
€ 952,18 (negenhonderdtweeënvijftig euro en achttien cent)materiële schade en
€ 10.000,- (tienduizend euro)immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 juli 2021 tot de dag van de algehele voldoening.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde partij] , van een bedrag van
€ 10.952,18 (tienduizend negenhonderdtweeënvijftig euro en achttien cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 juli 2021 tot de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 89 dagen.
De rechtbank bepaalt dat als en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. E. Akkermans en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 december 2021.
[(...)]
.