ECLI:NL:RBZWB:2023:6603

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 september 2023
Publicatiedatum
20 september 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3986
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht en terugvordering van te veel betaalde bijstand

In deze zaak heeft eiseres, die sinds 7 september 2020 een bijstandsuitkering ontvangt, beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, dat haar bijstandsuitkering heeft ingetrokken en te veel betaalde bijstand heeft teruggevorderd. De rechtbank heeft op 18 september 2023 uitspraak gedaan. Eiseres betwist dat zij op geld waardeerbare arbeid heeft verricht als nagelstyliste en stelt dat haar activiteiten hobbymatig zijn. Het college heeft echter op basis van een anonieme tip en een administratief onderzoek geconcludeerd dat eiseres wel degelijk werkzaamheden heeft verricht die in strijd zijn met de inlichtingenplicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de intrekking van de bijstandsuitkering. De rechtbank oordeelt dat het college de bewijslast niet heeft voldaan en dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiseres krijgt een vergoeding van het griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3986 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. B. Çiçek),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, college.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 7 juli 2022 (bestreden besluit).
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 17 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde en namens het college mr. S.S. Hyder en [naam 1] .

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
1. Eiseres ontvangt sinds 7 september 2020 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder. Er is een anonieme tip bij het college binnengekomen over eiseres waarin staat dat zij zwart zou werken als nagelstyliste met een nagelsalon aan huis ( [naam salon] ) en daarnaast zou zij ook werken bij het [bedrijf 1] te [plaats 2] . Naar aanleiding van de tip is een onderzoek gestart door het college. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het Rapport administratief rechtelijk onderzoek van 11 februari 2022.
Bij besluit van 15 februari 2022 (primair besluit I) heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres over de periode van 7 september 2020 tot 1 februari 2022 ingetrokken en per
1 februari 2022 ingetrokken (lees: beëindigd), omdat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden doordat zij op geld waardeerbare arbeid heeft verricht en dit niet heeft gemeld.
Bij besluit van 16 februari 2022 (primair besluit II) heeft het college het te veel aan verleende bijstand (€ 13.153,42) van eiseres teruggevorderd.
Eiseres heeft op 18 februari 2022 bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten.
Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Beroepsgronden
2. Eiseres is van mening dat zij geen ondernemingsactiviteiten als nagelstyliste uitvoert, maar dat het gaat om een hobby. Zij ontvangt geen geld en heeft nooit geadverteerd. Het college heeft bovendien niet bewezen dat eiseres een ondernemingsactiviteit verricht, terwijl de bewijslast wel bij hun ligt. Met betrekking tot de Marktplaatsadvertenties merkt eiseres op dat het gelet op de hoeveelheid niet gezien kan worden als handel. Ook kan niet de conclusie worden getrokken dat sprake is van op geld waardeerbare arbeid, gelet op de hulp die eiseres biedt aan het [bedrijf 1] . Voorts kwam eiseres meer voor de gezelligheid bij het [bedrijf 1] dan om werkzaamheden te verrichten. Derhalve is sprake van een schending van het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Ten slotte stelt eiseres dat, in het hypothetische geval dat sprake zou zijn van op geld waardeerbare activiteiten en daarmee de inlichtingenplicht is geschonden, het op de weg ligt van het college om het recht op bijstand schattenderwijs vast te stellen.
Verweerschrift
3. Het standpunt van eiseres dat een handhaver had kunnen worden gestuurd ter observatie of sprake zou zijn van transacties volgt het college niet, omdat eiseres dit onverwijld en uit eigen beweging moet mededelen. Ook blijkt uit het onderzoek dat eiseres ondernemingsactiviteiten als medewerker van het [bedrijf 1] en als nagelstyliste heeft uitgevoerd. Dat getuige ook de grote hoeveelheid Marktplaatshandelingen. Het argument van eiseres dat zij alleen koffie ging drinken en voor de gezelligheid bij het [bedrijf 1] kwam, slaagt niet omdat dit niet aannemelijk of relevant is. Verder stelt het college dat de schattingsjurisprudentie alleen kan worden toegepast indien vooraf een boekhouding is bijgehouden. Aangezien blijkt dat eiseres voor haar werkzaamheden bij het [bedrijf 1] alsmede haar werkzaamheden als nagelstyliste geen boekhouding heeft bijgehouden, kan de omvang van de verdiensten en het recht op bijstand niet schattenderwijs worden vastgesteld. Ook van de handel op Markplaats is geen melding gemaakt noch een boekhouding bijgehouden.
Wet- en regelgeving
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank beoordeelt of het college de bijstandsuitkering van eiseres over de periode van 7 september 2020 tot 1 februari 2022 (te beoordelen periode) terecht heeft ingetrokken en de te veel betaalde bijstand (€ 13.153,42) terecht heeft teruggevorderd.
5.1
Een besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust. [1]
5.2
Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
5.3
Het college heeft de bijstandsuitkering over de periode van 7 september 2020 tot
1 februari 2022 ingetrokken en teruggevorderd, omdat eiseres onjuiste inlichtingen heeft verstrekt en op geld waardeerbare arbeid heeft verricht die in strijd met de inlichtingenplicht niet bij het college zijn gemeld. Het college heeft zijn conclusie dat eiseres op geld waardeerbare arbeid heeft verricht gebaseerd op de waarnemingen, de bevindingen bij het huisbezoek, de verklaringen en het internetonderzoek.
Werkzaamheden als nagelstyliste
6. Op het Facebook- en YouTube-account van eiseres zijn foto’s aangetroffen waarop zij nagellakproducten en -filmpjes showt. Daarnaast vloeit uit de bevindingen van het huisbezoek voort dat eiseres een kamer volledig heeft ingericht als een – volgens de rapporteur – professioneel uitziend nagelsalon. Op de foto’s die zijn gemaakt tijdens het huisbezoek zijn veel nagelproducten zichtbaar en ook nagellakapparatuur. Voorts blijkt uit de inkoopbonnen van nagelgroothandel [bedrijf 2] dat eiseres in de periode van
25 januari 2021 tot en met 20 januari 2022 in totaal voor € 964,84 aan producten heeft ingekocht. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij enkel hobbymatig bezig was en dat nagellakken voor haar een therapeutische bezigheid is. Bovendien zou zij enkel de nagels van haarzelf, haar moeder en haar tante lakken.
6.1
De rechtbank is van oordeel dat het college op basis van de onder 6. genoemde bevindingen niet tot de conclusie kon komen dat eiseres op geld waardeerbare werkzaamheden als nagelstyliste heeft verricht en dat zij daarmee de inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiseres heeft onbetwist gesteld dat ten tijde van het huisbezoek haar administratie op de betreffende kamer stond. Die administratie is niet onderzocht. Het dossier geeft evenmin blijk van relevante waarnemingen, bijvoorbeeld klantenbezoek. Nu uit overweging 5.2 volgt dat intrekking van een bijstandsuitkering een belastend besluit betreft, diende het college te voldoen aan de op hem rustende bewijslast. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college daaraan niet voldaan, waardoor het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en niet goed is gemotiveerd.
6.2
Dit betekent dat deze beroepsgrond van eiseres slaagt en dat het bestreden besluit vernietigd dient te worden. De rechtbank zal hierna bezien welke consequenties aan de gegrondverklaring van het beroep moeten worden verbonden.
Werkzaamheden bij het [bedrijf 1]
7. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [2] is het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die activiteiten worden verricht en ongeacht of uit die activiteiten daadwerkelijk inkomsten worden genoten. Van belang is niet alleen het inkomen waarover de betrokkene daadwerkelijk beschikt, maar ook het inkomen waarover hij redelijkerwijs kan beschikken.
7.1
Eiseres heeft niet betwist dat zij geen mededeling heeft gedaan van haar activiteiten bij het [bedrijf 1] . Uit het Rapport administratief rechtelijk onderzoek van 11 februari 2022 en de daaraan ten grondslag liggende stukken blijkt dat eiseres op het Facebook-account van “ [naam account] ” berichten post waaruit voortvloeit dat zij al meer dan een jaar werkzaamheden bij het [bedrijf 1] verricht. Verder is eiseres bij alle waarnemingen die zijn gedaan bij het [bedrijf 1] aangetroffen.
7.2
Uit de verklaringen van eiseres en de eigenaar van het [bedrijf 1] ( [naam 2] ) volgt bovendien dat eiseres bij het [bedrijf 1] meehelpt met het plaatsen of decoreren van te verkopen goederen, bijspringt voor de verkoop, de Facebookpagina van het [bedrijf 1] beheert en klanten meehelpt. Dit deed zij in de hele te beoordelen periode elke zaterdag van 9.30 uur tot 15.00 uur. Ook heeft eiseres verklaard dat zij één keer doordeweeks heeft meegeholpen, soms doordeweeks gaat kijken wat de eigenaar heeft ingekocht, soms meegaat om inkopen te doen, soms de bus meehelpt uit te lossen en soms iets uit de zaak mee mag nemen.
7.3
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen, in samenhang met de geplaatste mediaberichten en de verrichte waarnemingen, voldoende grondslag bieden voor het standpunt van het college dat eiseres op geld waardeerbare werkzaamheden bij het [bedrijf 1] heeft verricht. Het ter zitting afgelegde betoog van eiseres dat zij enkel vanwege haar sociale contacten bij het [bedrijf 1] kwam en dat het [bedrijf 1] naar uiterlijke verschijningsvorm geen winstgevende onderneming is, doet hier niet aan af. Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB [3] veronderstelt de aanwezigheid op een werkplek tijdens reguliere arbeidsuren dat de desbetreffende persoon bij geconstateerde aanwezigheid ook daadwerkelijk op geld waardeerbare arbeid heeft verricht en is het vervolgens aan die persoon om het tegendeel aannemelijk te maken. Eiseres is hier niet in geslaagd. Nu eiseres het verrichten van deze op geld waardeerbare werkzaamheden niet bij het college heeft gemeld, heeft zij haar inlichtingenplicht geschonden.
Marktplaatshandel
8. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [4] is het voor ontvangers van een bijstandsuitkering niet verboden om goederen via internet te verkopen, op voorwaarde dat dit en de daaruit verkregen inkomsten op tijd worden gemeld aan het college. De opbrengst van incidentele verkoop van privégoederen, al dan niet via internet, wordt in het algemeen niet als inkomen aangemerkt, zodat dat in beginsel niet hoeft te worden gemeld.
8.1
Volgens het college was in het geval van eiseres gelet op de aard, omvang en frequentie van de activiteiten op Marktplaats geen sprake van incidentele verkoop van privégoederen en heeft eiseres haar inlichtingenplicht geschonden door dat niet te melden.
8.2
Uit het Rapport administratief rechtelijk onderzoek van 11 februari 2022 blijkt dat gedurende de te beoordelen periode via het account van eiseres 74 advertenties op Marktplaats zijn geplaatst. Daarin zijn zeer verschillende soorten artikelen te koop aangeboden zoals: Ink London gelpolish, kleding, een werkbank en keukenspullen. Gelet op de aard en omvang (74 advertenties) van de activiteiten op Marktplaats en de lange periode (periode van 9 juni 2020 tot en met 9 februari 2022) waarin de advertenties zijn geplaatst, heeft het college zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake was van incidentele verkoop van privégoederen maar van handel. Hierbij heeft de rechtbank meegewogen dat een deel van de goederen, waaronder een werkbank van
€ 899,-, afkomstig is van het [bedrijf 1] . Eiseres heeft hierover ter zitting verklaard dat zij de eigenaar van het [bedrijf 1] wilde helpen bij de verkoop, omdat het meubel al lang in de zaak stond en maar niet werd verkocht.
8.3
Het had eiseres redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de activiteiten op Marktplaats van invloed konden zijn op (de omvang van) het recht op bijstand. Zij had deze activiteiten daarom destijds uit zichzelf moeten melden bij het college. Door de activiteiten op Marktplaats niet te melden heeft eiseres de inlichtingenverplichting geschonden.
Kan het recht op bijstand nog worden vastgesteld?
9. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. De betrokkene, in dit geval eiseres, moet dan aannemelijk maken dat zij, als zij wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige of aanvullende bijstand zou hebben gehad.
9.1
Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert, terwijl eiseres wel het bewijsrisico draagt. Eiseres heeft geen administratie of boekhouding overgelegd van haar verrichte werkzaamheden bij het [bedrijf 1] noch van de Marktplaatshandel en wat zij daarvoor als tegenprestatie heeft ontvangen of had kunnen ontvangen.
9.2
Hieruit volgt dat eiseres onvoldoende inzicht heeft gegeven en onvoldoende objectieve en controleerbare gegevens heeft verstrekt over de omvang van haar op geld waardeerbare werkzaamheden en handel. Door het ontbreken van een boekhouding of administratie blijft onduidelijk hoeveel eiseres aan inkomsten heeft ontvangen of had kunnen ontvangen. Anders dan zij heeft betoogd, bieden de beschikbare gegevens ook onvoldoende aanknopingspunten om het recht op bijstand schattenderwijs te kunnen vaststellen. Verder is het niet aan het college om een nader onderzoek in te stellen naar het recht op bijstand, zoals eiseres heeft betoogd. Eiseres moet dit aannemelijk maken en is hierin dus niet geslaagd.
Terugvordering
10. Het college was verplicht het gehele bedrag dat in de te beoordelen periode aan bijstand is uitbetaald op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet terug te vorderen. Tegen de terugvordering zijn geen beroepsgronden gericht.
11. Gegeven dit oordeel kunnen de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand blijven.

Conclusie en gevolgen

12.1
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit is genomen in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Maar de rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dit omdat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres de op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden.
12.2
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 7 juli 2022;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier op 18 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet (Pw)
Artikel 11, eerste lid
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 54, derde lid
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot
toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting,
bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58, eerste lid
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 9 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3156.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 9 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3156.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 28 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3024,
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 19 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:573.