ECLI:NL:RBZWB:2023:6602

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 september 2023
Publicatiedatum
20 september 2023
Zaaknummer
AWB- 22_2753
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van de provincie Zeeland inzake openbaarmaking op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van de provincie Zeeland, dat is genomen naar aanleiding van een verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser had verzocht om openbaarmaking van documenten met betrekking tot de planontwikkeling Perkpolder, waaronder de bouw van een jachthaven en woningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op verschillende momenten heeft gereageerd op het Wob-verzoek, maar dat er ook meerdere beslissingen zijn genomen die door eiser zijn bestreden.

De rechtbank heeft in deze zaak de procedurele aspecten van het Wob-verzoek en de daaropvolgende beslissingen van verweerder beoordeeld. Eiser heeft verweerder in gebreke gesteld en beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft eerder uitspraken gedaan over deze procedurele kwesties, waarbij het beroep van eiser in sommige gevallen niet-ontvankelijk werd verklaard en in andere gevallen gegrond. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat verweerder ten onrechte informatie heeft geweigerd op basis van de Wob, met name informatie die feitelijke mededelingen bevatte.

In de conclusie heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, rekening houdend met de uitspraak. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de Wob inmiddels is vervangen door de Wet open overheid (Woo), wat van invloed is op het nieuw te nemen besluit. Tot slot is bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2753

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2023 in de zaak tussen

mr. [eiser] , uit [plaats] , eiser,

en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Zeeland, verweerder

(gemachtigden: mr. P.R.A. Katsburg, [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit dat verweerder heeft genomen naar aanleiding van zijn verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
Verweerder heeft stukken ingezonden en daarbij verzocht om geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij beslissing van 17 mei 2023 heeft de rechtbank bepaald dat beperking van de kennisneming van de genoemde stukken gerechtvaardigd is. Eiser heeft de rechtbank toestemming verleend om mede op grondslag van die stukken uitspraak te doen.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van verweerder.
1.4.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen van de stukken genoemd op de ‘inventarislijst milieu informatie Groot Project Perkpolder’ (bijlage 1) een ongecensureerde versie aan de rechtbank te overleggen.
1.5.
Verweerder heeft deze documenten aan de rechtbank ingezonden en daarbij verzocht om geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Awb. Bij beslissing van 29 juni 2023 heeft de rechtbank bepaald dat beperking van de kennisneming van ook deze stukken gerechtvaardigd is. Eiser heeft de rechtbank toestemming verleend om mede op grondslag van die stukken uitspraak te doen.
1.6.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten.
1.7.
Op 7 september 2023 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder openbaarmaking van de informatie die onder de reikwijdte van het Wob-verzoek valt gedeeltelijk heeft mogen weigeren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten
4. Bij brief van 1 april 2020 heeft eiser verweerder verzocht om openbaarmaking op grond van de Wob van alle documenten opgesteld door Gedeputeerden en/of het college van Gedeputeerde en/of Provinciale Staten over de planontwikkeling Perkpolder, de bouw van een jachthaven en/of woningen en/of horeca en/of een golfbaan en over deelname in of uittreding uit de vennootschap zoals Perkpolder Beheer B.V, alsmede de daarmee bij de Provincie Zeeland samenhangende aanwezige financiële rapporten, risico analyses en juridische analyses/adviezen opgesteld in de periode van januari 2013 tot en met 1 april 2020 (Wob-verzoek).
4.1.
Eiser heeft verweerder bij brief van 11 juni 2020 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op zijn Wob-verzoek. Bij brief van 25 november 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op zijn Wob-verzoek. De rechtbank heeft bij uitspraak van 12 februari 2021 (ECLI:NL:RBZWB:2021:589) dat beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het onredelijk laat indienen van het beroep.
4.2.
Eiser heeft verweerder bij brief van 17 februari 2021 (opnieuw) in gebreke gesteld. Bij brief van 28 april 2021 heeft eiser (opnieuw) beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op zijn Wob-verzoek. De rechtbank heeft bij uitspraak van 23 augustus 2021 (ECLI:NL:RBZWB:2021:4262) het beroep gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een beslissing op eisers Wob-verzoek vernietigd, verweerder opgedragen binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een beslissing op het Wob-verzoek te nemen en bekend te maken, bepaald dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- en verweerder opdragen het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden.
4.3.
Verweerder heeft op 4 oktober 2021 op het Wob-verzoek beslist. Verweerder heeft een ‘Inventarisatielijst milieu informatie Groot Project Perkpolder’ opgemaakt. De daarop genoemde stukken zijn aan eiser (gedeeltelijk) geopenbaard.
4.4.
Eiser heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
4.5.
In de brief van 19 april 2022 wordt vermeld dat naar aanleiding van het advies van de commissie bezwaar, beroep en klachten besloten is een nieuw besluit te nemen op het Wob-verzoek van eiser. Bij dit besluit heeft verweerder een gewijzigde inventarisatielijst gehecht en besloten om aanvullende documenten alsnog (gedeeltelijk) openbaar te maken. Verweerder heeft bij de afzonderlijke documenten aangegeven welke weigeringsgrond van artikel 10 en 11 van de Wob is toegepast.
Kan het besluit van 19 april 2022 worden aangemerkt als besluit op bezwaar?
5. Eiser heeft tegen het besluit van 19 april 2022 zowel bezwaar als beroep ingesteld, omdat volgens hem niet duidelijk is of verweerder hiermee heeft bedoeld een besluit te nemen op zijn bezwaar.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de brief van 19 april 2022 kan worden aangemerkt als besluit op bezwaar. Het ontbreken van een dictum waarin uitdrukkelijk sprake is van een gegrondverklaring van het bezwaar, is voor het antwoord op de vraag of verweerder een besluit op bezwaar in de zin van de Awb heeft genomen niet bepalend. [1] Daarnaast bevat het besluit van 19 april 2022 een rechtsmiddelenverwijzing. Ook dit is een aanwijzing dat door eiser tegen het besluit beroep kan worden ingesteld.
Is een deel van de informatie op goede gronden geweigerd?
6. Eiser voert niet langer aan dat verweerder niet alle beschikbare informatie die onder de reikwijdte van het Wob-verzoek valt openbaar heeft gemaakt. De rechtbank beoordeelt dan ook uitsluitend of verweerder openbaarmaking van de overlegde documenten gedeeltelijk heeft mogen weigeren.
6.1.
De rechtbank heeft kennis genomen van documenten behorend tot de inventarisatielijst zoals die is bijgevoegd bij het besluit op bezwaar van 19 april 2022 en de daarbij geweigerde informatie. De rechtbank stelt vast dat de hierbij geweigerde informatie voornamelijk persoonsgegevens bevat. De rechtbank overweegt dat verweerder openbaarmaking van die persoonsgegevens, voor zover het de namen en handtekeningen betreft van medewerkers die niet vanwege hun functie in de openbaarheid treden, heeft mogen weigeren op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat het belang bij openbaarheid zwaarder dient te wegen en dient het belang van die medewerkers bij eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer te prevaleren. [2]
6.2.
De rechtbank heeft gelet op de grote hoeveelheid stukken daarnaast steekproefsgewijs [3] een aantal documenten behorend tot de ‘Inventarislijst milieu informatie Groot Project Perkpolder’ beoordeeld. Daarbij heeft zij een selectie gemaakt van de volgende documenten: de oplegnotitie 23e AVA (hierna: document A), de oplegnotitie 34e AVA (hierna: document B) en het verslag 14e AVA (hierna: document C). De rechtbank heeft deze selectie gebaseerd op de beroepsgronden van eiser.
6.3.
Met eiser is de rechtbank van oordeel dat het volledig weglakken van pagina’s vraagtekens oproept. Na kennisneming van voornoemde documenten stelt de rechtbank namelijk vast dat verweerder mededelingen van feitelijke aard ten onrechte heeft geweigerd openbaar te maken. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om mededelingen dat verslagen van de AVA als bijlagen zijn bijgevoegd (zie pagina 1 van de documenten A, B en C) en algemene informatie over de goedkeuring van de jaarrekening door de accountant (pagina 1 van document B). De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat verweerder te grofmazig te werk is gegaan met het weglakken van informatie. De stelling van verweerder dat na toepassing van de weigeringsgronden geen informatie van betekenis over zou blijven, volgt de rechtbank niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, omdat gelet op de resultaten van de steekproef verweerder ten onrechte geweigerd heeft mededelingen van feitelijke aard openbaar te maken. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen rekening houdend met deze uitspraak. Daarbij zal verweerder moeten bezien of ook in de overige documenten, die buiten de steekproef zijn gevallen, sprake is van mededelingen van feitelijke aard en indien daarvan sprake of ook die informatie openbaar gemaakt kan worden.
7.1.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de Wob inmiddels is vervangen door de Wet open overheid (Woo), zonder dat overgangsrecht is bepaald. Het nieuw te nemen besluit zal verweerder dan ook op de Woo moeten baseren.
7.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak op grond van de Woo een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier op 15 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet openbaarheid van bestuur (geldig tot 1 mei 2022)
Artikel 3
1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
2. De verzoeker vermeldt bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
3. De verzoeker behoeft bij zijn verzoek geen belang te stellen.
4. Indien een verzoek te algemeen geformuleerd is, verzoekt het bestuursorgaan de verzoeker zo spoedig mogelijk om zijn verzoek te preciseren en is het hem daarbij behulpzaam.
5. Een verzoek om informatie wordt ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Artikel 10
1. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:
[…]
c. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld;
[…]
2. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
[…]
b.de economische of financiële belangen van de Staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of de in artikel 1a, onder c en d, bedoelde bestuursorganen;
[…]
e.de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
[…]
g.het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
[…].
Artikel 11
1. In geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, wordt geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
2 Over persoonlijke beleidsopvattingen kan met het oog op een goede en democratische bestuursvoering informatie worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Indien degene die deze opvattingen heeft geuit of zich erachter heeft gesteld, daarmee heeft ingestemd, kan de informatie in tot personen herleidbare vorm worden verstrekt.
[…].

Voetnoten

1.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 1 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ9080.
2.ABRvS van 2 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:640.
3.Zie bijvoorbeeld ook ABRvS 1 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:248.