In deze zaak heeft eiser op 2 augustus 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser had op 9 mei 2022 een asielaanvraag ingediend, maar op 4 januari 2023 had de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid deze aanvraag niet in behandeling genomen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat door de rechtbank Roermond op 6 februari 2023 gegrond werd verklaard, met de opdracht aan de staatssecretaris om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen. Aangezien de staatssecretaris hieraan geen gevolg heeft gegeven, heeft eiser op 14 juli 2023 rechtsgeldig de staatssecretaris in gebreke gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep tijdig is ingediend en kennelijk gegrond is.
De rechtbank overweegt dat de bestuursrechter het bestuursorgaan kan opdragen een nieuw besluit te nemen. In asielzaken moet de staatssecretaris aanvragen binnen een redelijke termijn behandelen. De rechtbank bepaalt dat de staatssecretaris binnen vier weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit moet nemen. Tevens oordeelt de rechtbank dat het onthouden van de mogelijkheid van een rechterlijke dwangsom in deze zaken in strijd is met het Unierechtelijk doeltreffendheidsbeginsel. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100 per dag, met een maximum van € 7.500, voor elke dag dat de staatssecretaris in gebreke blijft deze uitspraak na te leven. Daarnaast wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50.