In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 september 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster die bezwaar had gemaakt tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering door Baanbrekers. De verzoekster ontving sinds 18 april 2020 een bijstandsuitkering, maar deze werd op 10 maart 2023 ingetrokken omdat zij niet had voldaan aan de medewerkingsplicht door niet mee te werken aan een huisbezoek. De verzoekster had eerder bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 maart 2023, maar dit werd ongegrond verklaard door Baanbrekers. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende redenen waren voor het huisbezoek, en dat de verzoekster geen geldige reden had om dit te weigeren. De verzoekster had weliswaar bewijs overgelegd van een ziekenhuisafspraak, maar Baanbrekers had twijfels over de authenticiteit van dit bewijs. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoekster de medewerkingsplicht had geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de verzoekster had geen recht op vergoeding van griffierecht of proceskosten.