ECLI:NL:RBZWB:2023:6376

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 september 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
BRE 22/3999
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een informatiebeschikking in het belastingrecht met betrekking tot loonheffingen

Op 11 september 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen Lda., gevestigd in Portugal, en de inspecteur van de belastingdienst. De rechtbank beoordeelt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 12 mei 2022, waarbij een informatiebeschikking is afgegeven met betrekking tot loonheffingen over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2019. De inspecteur had eerder een boekenonderzoek ingesteld en verzocht om aanvullende informatie, maar belanghebbende heeft niet volledig voldaan aan deze verzoeken.

Tijdens de zitting op 23 augustus 2023 is de zaak behandeld, waarbij de inspecteur aanwezig was, maar belanghebbende niet. De rechtbank concludeert dat de informatiebeschikking terecht is afgegeven, omdat de inspecteur op basis van de beschikbare gegevens in redelijkheid kon stellen dat de gevraagde informatie van belang was voor de belastingheffing. De rechtbank oordeelt dat de informatieverplichting van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) van toepassing is, en dat belanghebbende gehouden is om de gevraagde informatie te verstrekken.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en stelt belanghebbende in de gelegenheid om binnen zes weken na de uitspraak alsnog de gevraagde informatie aan de inspecteur te verstrekken. De rechtbank wijst erop dat de informatiebeschikking in stand blijft en dat belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/3999

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 september 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] Lda., gevestigd te [plaats] (Portugal), belanghebbende

( [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 12 mei 2022.
1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 21 september 2021 een informatiebeschikking [1] gegeven met betrekking tot de loonheffingen over de periode 1 januari 2016 tot en met 31 december 2019 (de informatiebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de inspecteur deelgenomen. Belanghebbende is met kennisgeving aan de rechtbank niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de informatiebeschikking terecht is afgegeven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Niet in geschil is dat de informatiebeschikking is afgegeven aan belanghebbende. Meer specifiek is in geschil of de inspecteur belanghebbende mag verzoeken om de gevraagde informatie te verstrekken.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is de informatiebeschikking terecht afgegeven. Belanghebbende wordt in de gelegenheid gesteld om alsnog de gevraagde informatie aan de inspecteur te verstrekken binnen zes weken. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

5. Belanghebbende is een in Portugal gevestigde onderneming die werknemers ter beschikking stelt aan in Nederland gevestigde opdrachtgevers. Belanghebbende is inhoudingsplichtige voor de loonheffingen. [2]
5.1.
Bij belanghebbende is een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen over de periode 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018. De door de inspecteur opgevraagde informatie over deze periode is aangeleverd door belanghebbende.
5.2.
Tijdens uitvoering van het onderzoek zag de inspecteur aanleiding om het boekenonderzoek op 11 maart 2021 uit te breiden naar de periode 1 januari 2016 tot en met 31 december 2019. Vervolgens heeft de inspecteur informatie opgevraagd bij belanghebbende ten aanzien van die uitgebreide periode. Niet alle door de inspecteur opgevraagde informatie is aangeleverd door belanghebbende.
5.3.
De informatiebeschikking vermeldt:
“Geachte mevrouw [naam] ,
In verband met het boekenonderzoek bij uw cliënt, de onderneming [belanghebbende] LDA betreffende de aangifte loonheffingen over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2019 hebben wij u al meermaals op meerdere data verzocht om inlichtingen en/of (de inhoud van) gegevensdragers die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing van uw cliënt. U hebt niet of niet geheel aan deze informatieverzoeken voldaan.
Het gaat om de volgende vragen en verzoeken:
Voor het jaar 2016:
- de jaarstukken met bijlagen;
- de in het vestigingsland gevoerde financiële (grootboek)administratie bij voorkeur in digitale vorm (SAF-T auditfile);
Voor het jaar 2017:
- de jaarstukken met bijlagen;
- de in het vestigingsland gevoerde financiële (grootboek)administratie bij voorkeur in digitale vorm (SAF-T auditfile);
- de dagafschriften van de bank(en) waarvan de netto lonen worden betaald, inclusief de afschriften van de G-rekening;
- de verkoopfacturen met onderliggende bescheiden;
- een overzicht per werknemer per jaar van kostenvergoedingen en verstrekkingen en, voor zover belastingvrij, de daarbij behorende bescheiden (o.a. declaraties) en overige onderbouwingen van de
vergoede kosten en de verstrekkingen;
- kopieën van de maandelijkse DMR aangiften.
Voor het jaar 2019:
- de jaarstukken met bijlagen;
- de in het vestigingsland gevoerde financiële (grootboek)administratie bij voorkeur in digitale vorm (SAF-T auditfile);
- de dagafschriften van de bank(en) waarvan de netto lonen worden betaald, inclusief de afschriften van de G-rekening;
- een overzicht per werknemer per jaar van kostenvergoedingen en verstrekkingen en, voor zover belastingvrij, de daarbij behorende bescheiden (o.a. declaraties) en overige onderbouwingen van de vergoede kosten en de verstrekkingen;
- kopieën van de maandelijkse DMR aangiften.
Op de volgende data is verzocht om deze gegevens dan wel gerappelleerd om de gegevens alsnog te verstrekken:
- 11 maart 2021, aankondiging uitbreiding van het boekenonderzoek.
- 1 april 2021, gerappelleerd.
- 19 april 2021, gerappelleerd voor de jaren 2017 en 2019, ten aanzien van het jaar 2016 is aangegeven dat voorlopig niks aangeleverd hoefde te worden tot nader bericht.
- 30 april 2021, gerappelleerd voor de jaren 2017 en 2019.
- 25 mei 2021, gerappelleerd voor de jaren 2017 en 2019.
- 28 juni 2021, gerappelleerd voor nog niet aangeleverde stukken voor de jaren 2017 en 2019. Kenbaar gemaakt dat ten aanzien van 2016 enkel het grootboek en de jaarrekening met bijlagen verstrekt hoeft te worden.
- 3 augustus 2021, gerappelleerd voor 2016, 2017 en 2019.
- 17 augustus 2021, gerappelleerd voor 2016, 2017 en 2019.
(…)”
5.4.
Over de periode 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 heeft de inspecteur eerder een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen.

Motivering

Ontvankelijkheid beroep
6. De termijn voor het indienen van een beroepschrift begint met de dag na die van dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de uitspraak op bezwaar is bekendgemaakt na de dag van dagtekening. [3] In laatstbedoeld geval begint de beroepstermijn met de dag na die van de bekendmaking. De beroepstermijn bedraagt zes weken. [4]
6.1.
Een beroepschrift is tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. [5] Bij verzending per post is een beroepschrift ook tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en binnen een week na afloop van de termijn is ontvangen. [6] Bij een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift blijft een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. [7]
6.2.
Niet in geschil is dat het beroepschrift na afloop van de beroepstermijn is ontvangen. De inspecteur heeft een kopie van het beroepschrift ontvangen op 15 augustus 2022 en de kopie middels een e-mail doorgezonden aan de rechtbank op 17 augustus 2022. Ter beoordeling staat of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
6.3.
Belanghebbende stelt dat zij het beroepschrift aangetekend heeft verzonden aan de rechtbank op 14 juni 2022. Omdat het beroepschrift niet door de rechtbank ontvangen is, heeft belanghebbende navraag gedaan bij PostNL. Uit de informatie van PostNL – die onderdeel uitmaakt van het dossier – volgt dat de zending van het beroepschrift vermist is.
6.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de informatie van PostNL volgt dat belanghebbende het beroepschrift op 14 juni 2022 ter post heeft bezorgd. Dat is ruim binnen de beroepstermijn, die afliep op 24 juni 2022. Dat het beroepschrift vermist is geraakt bij PostNL is naar het oordeel van de rechtbank een omstandigheid die niet aan belanghebbende kan worden toegerekend. [8] Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het beroep is dus ontvankelijk.
Informatiebeschikking
7. In artikel 47 van de AWR is, voor zover hier van belang, bepaald dat ieder is gehouden desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken die voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn, alsmede de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan – ter keuze van de inspecteur – waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen. Of voor een belastingplichtige op grond van artikel 47 van de AWR een verplichting bestaat aan de inspecteur desgevraagd gegevens en inlichtingen te verstrekken en/of boeken, bescheiden en andere gegevensdragers beschikbaar te stellen, is voldoende dat de inspecteur zich, gelet op de hem ter beschikking staande gegevens, in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de door hem gevraagde gegevens, inlichtingen, boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers van belang kunnen zijn voor de belastingheffing ten aanzien van deze belanghebbende. [9]
7.1.
Indien niet of niet volledig is voldaan aan de verplichtingen van (onder meer) artikel 47 van de AWR, kan de inspecteur dat bij voor bezwaar vatbare beschikking vaststellen (de informatiebeschikking).
7.2.
Belanghebbende stelt dat de inlichtingenverplichtingen van artikel 47 van de AWR niet van toepassing zijn. Dat belanghebbende op grond van een fictie inhoudingsplichtige is voor de loonheffingen, staat daar niet aan in de weg. Het boekenonderzoek is onterecht uitgebreid. Over het jaar 2016 had al een boekenonderzoek plaatsgevonden en uit het onderzoek over het jaar 2018 volgden geen op- of aanmerkingen. Er is sprake van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De controlemedewerker heeft voldoende informatie ontvangen om zich een oordeel te kunnen vormen over de Nederlandse loonadministratie en loonaangiften, aldus belanghebbende.
7.3.
De inspecteur stelt dat op belanghebbende de informatieverplichting van artikel 47 van de AWR rust. De resultaten uit het eerste boekenonderzoek over het jaar 2016 kunnen niet lichtvaardig ter zijde worden geschoven, maar het nogmaals in controle nemen van een jaar leidt niet per definitie tot strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Lopende het onderzoek over het jaar 2018 is gebleken dat tenminste één medewerker betalingen heeft ontvangen van een op naam van belanghebbende gestelde bankrekening die bij de inspecteur niet bekend was. Deze betalingen zijn hoger dan wat mocht worden verwacht naar aanleiding van de verantwoorde loonsom. Zonder de opgevraagde informatie is geen reële toets op juistheid en volledigheid van de loonadministratie mogelijk, aldus de inspecteur.
7.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is artikel 47 van de AWR van toepassing. Niet in geschil is dat belanghebbende inhoudingsplichtige is voor de loonheffingen in Nederland. Dat gegeven maakt dat belanghebbende op grond van artikel 47 van de AWR gehouden is om desgevraagd inlichtingen aan de inspecteur te verstrekken die voor de belastingheffing ten aanzien van haar van belang kunnen zijn. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur in staat moet worden gesteld om de loonadministratie (en daarmee de heffing van loonheffingen) van belanghebbende te controleren. De in de informatiebeschikking opgevraagde informatie kan redelijkerwijs daarvoor van belang zijn.
7.5.
Ook is geen sprake van een zogenoemde ‘fishing expedition’. De inspecteur heeft voldoende concrete aanknopingspunten verschaft ten grondslag liggende aan zijn stelling dat er redelijkerwijs heffingsbelang kan zijn. [10]
7.6.
Aangezien vaststaat dat belanghebbende desgevraagd de gevraagde informatie niet verstrekt heeft, heeft de inspecteur terecht de informatiebeschikking afgegeven.
7.7.
Al het overige door belanghebbende gestelde kan niet tot een ander oordeel leiden.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de informatiebeschikking in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten. Wel krijgt belanghebbende nog de gelegenheid om de gevraagde informatie binnen zes weken te verstrekken aan de inspecteur.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- stelt belanghebbende in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak aan de informatieverzoeken van de inspecteur te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 11 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
2.Op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel a en tweede lid, onderdeel a in combinatie met het derde lid, onderdeel b van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB).
3.Artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
4.Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
6.Artikel 6:9, tweede lid, van de Awb.
7.Artikel 6:11 van de Awb.
8.Zie ook Hoge Raad 14 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC6556, Hoge Raad 22 maart 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA1557 en Wijziging van de algemene wet bestuursrecht, Kamerstukken II 1993-1994, 23 258, nr. 5: “Ten overvloede zij opgemerkt, dat ook een geschrift dat binnen de termijn is verzonden maar langer dan een week onderweg is, onder omstandigheden ontvankelijk kan zijn, namelijk als de termijnoverschrijding verschoonbaar is (art. 6:11).”
9.Hoge Raad van 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3603, r.o. 2.4.2.
10.Hoge Raad 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1137.