ECLI:NL:RBZWB:2023:62

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 januari 2023
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4781
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door bestuursorgaan in sociale zekerheidszaak

Op 5 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilvarenbeek. De zaak betreft een beroep dat de eiser heeft ingesteld na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 26 augustus 2022, waarin was bepaald dat verweerder binnen zes weken opnieuw moest beslissen op het bezwaar van eiser. Eiser stelt dat verweerder deze beslissing niet tijdig heeft genomen, en heeft daarom beroep ingesteld.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat partijen niet voor een zitting zijn uitgenodigd, omdat dit op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet nodig was. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de beslistermijn was verstreken voordat eiser op 11 oktober 2022 beroep heeft ingesteld. Het beroepschrift voldoet aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. De rechtbank heeft geoordeeld dat in dit geval, waar een termijn was gesteld voor het nemen van een nieuw besluit, geen ingebrekestelling vereist is voordat beroep kan worden ingesteld.

Echter, de rechtbank heeft ook vastgesteld dat verweerder op 20 oktober 2022 alsnog op het bezwaar heeft beslist, en dat eiser hiertegen al beroep had ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Hierdoor heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser geen procesbelang meer heeft bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50, omdat het griffierecht nog niet was voldaan. De rechtbank heeft de zaak als lichtgewicht gekwalificeerd, aangezien het alleen ging om de vraag of de beslistermijn was overschreden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4781

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.W. Masselink),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilvarenbeek, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 26 augustus 2022 met zaaknummer BRE 22/2225 (ECLI:NL:RBZWB:2022:4937). In die uitspraak staat dat verweerder binnen zes weken opnieuw moet beslissen op het bezwaar van eiser. Eiser stelt nu beroep in omdat verweerder dat volgens hem niet heeft gedaan.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Partijen zijn het er over eens dat de beslistermijn was verstreken voordat eiser op 11 oktober 2022 beroep heeft ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag voldoet aan de vereisten zoals gesteld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Anders dan verweerder stelt, is volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, in een geval als het onderhavige, waarin de bestuursrechter een termijn heeft gesteld voor het nemen van een nieuw besluit, niet vereist dat nog een ingebrekestelling wordt gestuurd voordat beroep wordt ingesteld [1] . Dit brengt mee dat eiser rechtsgeldig beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen.
De rechtbank stelt vast dat verweerder op 20 oktober 2022, verzonden op 1 november 2022, alsnog heeft beslist op het bezwaar. Eiser heeft op 7 december 2022 aangegeven het niet eens te zijn met deze beslissing van verweerder. Nu eiser hiertegen reeds bij de Centrale Raad van Beroep beroep heeft ingesteld, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen niet (met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Awb) mede geacht te zijn gericht tegen dit besluit.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval. Zoals hiervoor reeds is vastgesteld heeft verweerder inmiddels op het bezwaar beslist. Daarnaast heeft eiser de rechtbank niet verzocht tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 van de Awb verbeurde dwangsom vast te stellen, zoals is bepaald in artikel 8:55c van de Awb.
Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
Ondanks dat eiser terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar, hoeft verweerder het griffierecht niet te vergoeden nu het griffierecht (nog) niet was voldaan.
De rechtbank zal verweerder wel veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,‑ en wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 5 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.